toezien, dat de etiquette behoorlijk werd in acht genomen, en wij
moeten zeggen, dat zij zieh volijverig van hun pligt kweten. In
China moet het volk den ambtenaren, waar deze in costuum in
het openbaar verschijnen, eerbied betoonen. Dan mag niemand
blijven zitten, de palankijndragers moeten stilhouden, de ruiters
afstijgen, de breedgerande stroohoeden worden afgenomen. Ook
heeft iedereen in het bijzijn van „vader en moeder,” d. i. van de
mandarijnen, een eerbiedig stilzwijgen in acht te nemen. De
ambtenaar gaat trotsch voorbij of ziet uit zijn palankijn met min-
achtenden blik op de menigte neer. Wie het ceremonieel verzuimt,
wordt op staanden voet getuchtigd door de trawanten, die zweep
en bamboesstok laten werken, om het canaille ontzag voor vader
en moeder in te prenten. Het volk laat zieh dat doorgaans wel-
gevallen en mort n ie t; het is er aan gewend en meent, dat het
zoo behoort. ’t Gebeurt echter soms ook wel, dat enkelen zieh
tegen de trawanten verzetten, wanneer die het al te bont maken.
Alsdan ontstaan er kloppartijen, waarin langzamerhand eene menigte
menschen betrokken worden; het publiek kiest eendragti°-
partij tegen de trawanten, die men beschimpt en uitjouwt; men
pakt hen bij hun staart, overlaadt hen met stooten en stompen,
en in 5t eind moet de mandarijn uit zijn palankijn stappen om het
rumoer te sussen. Als hij een man is, die achting geniet, gelukt
hem dat spoedig; wanneer hij echter de openbare meening tegen
zieh heeft, neemt het volk de günstige gelegenheid waar om hem
een lesje te geven. Hij wordt omsingeld, van alle kanten gestoo-
ten en gedrongen. Zijne ambtswaardigheid wordt niet geacht, en
de anders zoo onderworpen Chinezen laten zieh tot de ergste ge-
welddadigheden vervoeren. Zij slaan den palankijn in stukken,
jagen het gevolg van den mandarijn op de vlugt en deze zelf,
ingeval hij er nog gelukkig het leven afbrengt, is voortaan van
alle openbare ambten uitgesloten.
De vicekoning Pao-hing had bevel gegeven, dat ons gedu-
rende de gansche reis al de eer zou worden bewezen, waarop een
ambtenaar van den eersten rang aanspraak heeft te maken. Ter-
stond nadat wij de stad verlaten hadden, konden wij ons overtui-
gen, dat hierop streng werd toegezien, en het bloed steeg ons
naar het hoofd, toen we zagen, hoe onbarmhartig onze trawanten
op de rüstige, vreedzame voetgangers insloegen. Wij verzochten nu
onze mandarijnen, te zorgen, dat dit ranselen ophield; doch dit
had eene geheel verkeerde uitwerking, want de trawanten zagen
thans, dat hun ijver niet onopgemerkt was gebleven, en sloegen
er noo- eens zoo ongenadig op los.
Na vier uren nagenoeg bereikten wij een koeng-koean (ge-
meentepaleis), waar wij een ontbijt zouden gebruiken. De bewo-
ners daarvan wachtten, in feestgewaad, ons voor de met roode
zijde bekleede deur op. Bij ons uitstappen werden zwervers en
andere aan lange staken gehechte vuurwerken afgestoken; vervol-
gens leidde men ons onder het knetteren van dat vuurwerk en met
diepe buigingen en strijkaadjes, die wij rijkelijk teruggaven, naar
de eetzaal. Daar stond op eene glanzend verlakte tafel een keurig
maal gereed. Ons oog werd vooral door eene reusachtige water-
meloen getrokken, op wier donkere schel allerlei kunstige figuren
waren ingesneden. Op eene kleine zijtafel zagen wij eene groote
porseieinen schaal met limonade. Yoordat wij plaats namen, bragt
een dienaar een groot geelkoperen bekken met warm water, doopte
daar eenige kleine servetten in , wrong er het water weer uit en
bood aan elken gast zulk een doek aan. Met die van hitte nog
dampende doeken wischte men zieh handen en gezigt af. Dit
gebruik is in China algemeen; na elken maaltijd of als men onder-
weg ergens stilhoudt, bedient men zieh van zulke warme vochtige
doeken. Wij waren daar spoedig aan gewoon geraakt en vonden
het gebruik zoo ondoelmatig niet. Het bevreemdde ons, dat men
ons in dit gemeentepaleis limonade met ijs voorzette, want zulks
is anders niet landsgebruik. Als de Chinezen regt dorst hebben,
drinken zij een kop gloeijend heete thee. Wij vernamen, dat de
vicekoning naar alle pleisterplaatsen bevelen had gezonden, waarin
tot in de kleinste bijzonderheden werd voörgeschreven, hoe men
ons behandelen en bedienen moest. Men toonde ons dit bulletin
en wij lazen daarin, dat alle hofmeesters in de koeng-koeans zorgen
moesten, dat wij verkoelende vruchten, meloenen en ijswater
met citroensap en suiker vonden, w'ijl dat zoo gebruik is bij de
volken, die over de westelijke zeeen wonen. Men ziet ook hieruit
weder, hoe welwillend de vicekoning van Sse-tschoeen zieh ten
onzen aanzien betoonde; want toen hij ons naar de zeden en gebruiken
van ons vaderland vroeg, kwam het natuurlijk niet bij
ons op, dat hij zulks met het bepaalde doel deed, dat ons thans
duidelijk werd. Over het geheel hebben wij bij de Mandschoes
veel meer edelmoedigheid en veel minder bedriegelijkheid gevon-
den dan bij de Chinezen. Wij mögen hun deze ons door regt en
billijkheid ingegevene getuigenis niet onthouden, daar welligt de