had hij tot dat einde de hem ondergeschikte bonzen wijd en
zijd uitgezonden, om inzamelingen te houden, door welke hij de
middelen tot uitvoering van zijn plan hoopte te verkrijgen. Die
inzamelingen evenwel bragten bitter weing op, en de superior riep
ach en wee over den verkoelden ijver der Boeddhavereerders. Hij
gaf ons toe, dat het volk geen geloof meer had, en dat juist ten
gevolge daarvan zijne inzamelaars zoo met leege handen terug-
kwamen.
Juist toen wij Poe-toe verlieten, landden daar eenige booten
met bonzen, die van hunne collectereis terugkwamen. Wij vroe-
gen, of de inzameling goed was uitgevallen. „O ja ,” riep een
jonge leerling, „wij zijn gelukkig geweest en brengen veel sape-
ken mee.” Daarvoor kreeg hij van een ouden bonze een gevoe-
lige oorvijg. „Gij geschoren duivel, wilt gij aan de menschen
leugens wijs maken P Waar zijn al die sapeken dan ?” Hierop
wendde hij zieh tot ons en zeide uiterst beleefd: „Men moet de
jongelieden kastijden, als zij zieh tegen de waarheid bezondigen;
dat is een onbetwistbaar beginsel. Onze rondreis in het district
Han-tscheoe heeft niet veel opgebragt, want de rijstoogst is schraal
uitgevallen en de menschen zijn arm; hoe konden zij dus aan de
familie van Boeddha veel aalmoezen geven P Daarentegen hebben
wij het geluk gehad, zeer veel verstrooid papier te vinden en on-
telbare schriftteekens aan de vernietiging te onttrekken.” Daarbij
wees hij op eene boot, die geheel met snippers papier gevuld was.
„De heiligen der oudheid prenten ons eerbied voor de schriftteekens
in.” Hierop roeiden de booten verder. Wij waren over-
tuigd, dat de inzameling vrij wat had opgebragt, daar de oude
bonze den armen nieuweling anders niet zulke harde stompen zou
gegeven hebben. Als de Chinezen geld hebben, zeggen zij het
niet; doch als zij op het bezit daarvan pogchen, mag men altijd
veilig aannemen, dat hunne beurs leeg is.
Wij hebben in China zeer dikwijls gelegenheid gehad om
ons te overtuigen, dat de Chinezen voor het geschreven woord
een grooten eerbied koesteren; bedrukt of met het penseel beschre-
ven papier wordt door hen nooit tot profane dingen gebruikt;
tot omslagen, tot verpakken en zoo verder hebben zij een grof
papier, dat zeer goedkoop is. Al, wat beschreven is, wordt
zorgvuldig bewaard, opdat het niet onder den voet getrapt of be-
schadigd worde. Beeds de kinderen ontvangen dienaängaande
strenge aanwijzing. Dat hiermede eenige bijgeloovigheid verbonden
o-aat, gelooven wij niet; ’tschijnt ons veeleer toe, dat zij op
deze wijze den menschelijken geest willen vereeren, die door mid-
del van het schrift als ’t wäre als persoon in het leven treedt.
Men begrijpt evenwel, dat niet ieder in dit opzigt even streng is
en dat, uit onachtzaamheid of hoe ook, toch menig stuk beschreven
of bedrukt papier in gevaar komt van ontwijd te worden.
Ten einde dit voor te komen is eene bijzondere klasse van bonzen
werkzaam, die overal rondgaan, om zulk papier op te zoeken
en in veiligheid te brengen. Met een draagkorf op den mg en
een haakje in de hand gaan zij door steden en dorpen, rapen
op, wat ze vinden, en brengen het papier in eene pagode,
waar het voor de beeiden van de wijzen der oudheid ver-
brand wordt.
De meeste beroemde pagoden zijn nagenoeg in denzelfden
toestand, als die op Poe-toe; overal valt ons verval en gebrekaan
geloof in het oog. De boeddhistische tempels zullen bezwaarlijk
ooit weder hun vroegeren glans terugerlangen. De herinnering
aan hun alouden roem lokt, ja, op zekere tijden bezoekers aan;
doch deze komen niet uit vroomheid, maar loutex nit nieuwsgie-
righeid, verbranden geen wierook voor de afgodsbeelden en bestellen
geen gebeden bij de bonzen meer. ’tZijn eenvoudig pleizier-
reisjes naar zulk een tempel; maar emstige pelgrimaadjes of bede-
vaarten komen niet meer voor. Eigenlijke kloosters, waarin de
bonzen gemeenschappelijk wonen, bestaan er in China niet. De
boeddhistische monnikken leven in de verschillende provincien verstrooid,
zijn van elkaar volstrekt onafhankelijk en worden door
geen band van discipline of hierarchie zamen verbonden. Wel
heeft elk klooster een voorstander; doch deze is veelmeer rent-
meester, dan geestelijk hoofd en superior, daar hij volstrekt geen
disciplinair gezag over de andere bonzen bezit. Deze leven zon-
der bindenden regel ten volle naar eigen willekeur, verlaten voor
zoo lang ’t hun goeddunkt hun klooster, zwerven het land door
en komen eerst weer naar huis, als zij den kost niet meer kun-
nen vinden. Als zieh elders eene betrekking voor hen opdoet,
die naar hun smaak is, blijven zij dikwijls voor altijd weg. Om
bonze te worden behoeft men eenvoudig zieh het hoofdhaar af te
scheren en een langen jas met wijde mouwen aan te trekken; wil
men geen bonze meer blijven, dan legt men den langen jas af,
laat het' haar groeijen en draagt tot dat dit behoorlijke lengte be-
reikt heeft een valschen staart. Kortom, de boeddhistische mon