China geworden. Het meisje leeft van de buitenwereld zoo goed
als afgesloten, ziet zieh schier uitsluitend tot huiselijke werkzaam-
heden verwezen, en wordt door iedereen, maar vooral door de
broeders, als eene slavin behandeld, die de moeijelijkste en laagste
diensten zonder tegenspraak verrigten moet. Zulk een meisje be-
komt geen ander onderrigt dan in het naaijen, want het gaat niet
ter school en staat geheel eenzaam en verlaten tot het uitgehu-
welijkt zal worden. Dan eerst bekümmert men zieh een weinig
meer om h aa r, maar toch geldt zij voor een zoo nietig ding,
dat men haar niet eens vraagt, of zij wil trouwen; men maakt
haar op zijn hoogst den naam van den man bekend, en ook dit
zelfs wordt in den grond voor overtollig gehouden. De jonge-
dochter is eenvoudig eene koopwaar, die aan den hoogsten bieder
wordt toegeslagen; zij heeft hoegenaamd geen regt, om ook maar
de geringste aanmerking öp de qualiteit des koopers te maken.
Op den trouwdag wordt dan trouwens de bruid met blinkende
zijde, flonkerend goud en allerlei borduursels kostelijk opgeschikt;
men versiert het ravenzwarte haar met bloemen en edelgesteente,
haalt haar met staatsie af en speelllieden omringen den palankijn,
waarin zij als eene koninginne troont. Daarom begint nu even-
wel voor haar geen gelukkiger tijd; zij is slechts een fraai opge-
sierd offer. Het ouderlijke huis, waarin zij eene zoo läge plaats
had ingenomen, verlaat zij wel, doch nu is het zwakke, onerva-
ren schepsel onder wiklvreemden vervallen, moet ook verder lijden
en ontberen, wordt nog voortdurend veracht en is ten volle aan
hären kooper prijs gegeven. Ook in de nieuwe familie moet zij
zonder tegenspraak gehoorzamen; zij mag — gelijk een chineesch
schrijver zieh uitdrukt — in huis anders niet dan eene schaduw,
dan eenvoudig een echo zijn. Zij mag niet eens met haar man
en evenmin met hare zoons aan tafel eten; zij moet die staande
en zwijgend bedienen, hun de glazen volschenken en de pijp aan-
steken. Wanneer de anderen verzadigd zijn, dan mag zij eten,
doch alleen en in een hoek, en niet eens wat hare zoons over-
lieten, maar een veel minder en grover kost.
Dit alles strijdt schijnbaar tegen het hooggeroemde begins'el
der kinderlijke pieteit; doch men moet in het oog houden, dat
in C h i n a d e v ro u w v o o r n i e t s w o r d t g e r e k e n d .
De wet neemt geheel geen notitie van haar, behalve daar, waar
’t op hare verdrukking en op het vaststellen harer dienstbaarheid
en nietigheid voor de wet aankomt. De man, of om ons beter
uit te drukken, de heer en gebieder mag zijne vrouw slaan, hij
mag haar van honger laten sterven, haar weer verkoopen en, ge-
lijk in de provincie Tsche-kiang dikwijls voorkomt, voor korter of
langer tijd verhuren. De in China veroorloofde veelwijverij doet
buitendien nog het hare, om den treurigen toestand der vrouw
te verergeren. Is zij niet meer jong, is zij onvruchtbaar of heeft
zij nog geen knaap ter wereld gehragt, dan neemt de man eene
tweede vrouw, ten gevolge waarvan tweedragt en ijverzucht ont-
staan en het ook niet zelden tot vechtpartijen komt. Onder zulke
omstandigheden kan het niet bevreemden, dat zeer vele vrouwen
tot zelfmoord overgaan. In dat geval is de man dan natuurlijk
zeer bedroefd, daar zulk een verlies hem in zijne beurs grijpt
en in de droevige noodzakelijkheid brengt om eene nieuwe vrouw
te koopen.
Overigens komt in den toestand der vrouwen in China eenieCTre
verbetering, alhoewel slechts zeer langzaam. Het spreekt van zelf,
dat in de christelijke gezinnen de pas geboren meisjes niet ver-
stikt of zoo siecht behandeld worden, als bij de Heidenen.
Hunne leer zegt hun immers: Hier is een meisje, dat naar Gods
beeid geschapen en even als de man onsterfelijk is. De koningin
der engelen neemt het onder hare bescherming. — Het Christen-
meisje mag niet verlaten en zonder onderwijs blijven ; het moet
hare gebeden en de christelijke geloofsartikelen leeren, en daarmede
alleen reeds hebben de gedoopte Chinezen een oud, diep ingeworteld
vooroordeel afgelegd. Ook zucht de Christin niet meer onder
zulk eene harde slavernij als de Heidin, want zij behoort tot de
groote geloofsgemeenschap met hetzelfde regt als de man. Wel
is waar heeft zij nog altijd geen vrije keus ten aanzien van een
echtgenoot, maar zij kan toch reeds haar gevoelen uiten, en wij
zelven hebben het meermalen beleefd, dat meisjes eene door den va-
der reeds geslotene verbindtenis deden afbreken. Zoo iets zou bij
de Heidenen niet mogelijk zijn. De Christinnen genieten in en
buiten huis eene veel grooter vrijheid. Zij komen op zon- en
feestdagen in de kapellen en wonen gemeenschappelijk de gods-
dienst bij. Ook bezoeken zij elkaar en leven over het geheel
minder opgesloten dan de Heidinnen. Meester Ting verwonderde
zieh zeer over de driestheid der Christinnen van Leang-schan, en
wat hij daarover zeide was vrij karakteristiek. — „Ik heb verno-
men, dat de vrouwen, die wij bij het verlaten der stad zagen,
Christinnen waren; zijn dat misschien niet holle woorden?” —