ziju antwoord.— „Zijn het brave menschen? Leggen zij zieh op
de veredeling van hun hart en op de beoefening van christelijke
deugden toe ?” — „Hoe kunnen menschen, die uwe heilige leer
belijden, boos zijn? Alle Ohristenen zijn voortreffelijke menschen;
dat is eene bekende zaak.” — „Gij hebt gelijk; wie de voorschriften
van den Hemelheer naauwgezet opvolgt, is een deugdzaam mensch.
Uw groote keizer heeft in zijD edict, waarvan aan alle besturen me-
dedeeling is geschied, verklaard, dat de christelijke religie geen
ander doel heeft, dan den menschen te leeren het goede te doen
en het booze te mijden; hij geeft aan zijne onderdanen in het
gansche rijk vrijheid, om die leer te belijden, en verbiedt den
mandarijnen, de Christenen op te sporen en te vervolgen. U is
zonder twijfel dat edict bekend?” — „De wil des keizers is als
licht en wärmte van de zon; hij dringt overal door.” — „Dat heb-
ben wij ook vernomen; doch het praatzieke volk zegt menigmaal
ligtvaardige woorden en onverstandige dingen; het beweert, dat de
overheid hier in Tschang-tscheoe-hien den keizerlijken wil niet eer-
biedigt. Men zegt, dat onlangs drie Christenen in de gevangenis
van het tribunaal hier zijn opgesloten. Wat moet men van zulke
geruchten denken?” — „Zij zijn valsch en gelogen! Het volk in
dit land liegt gaarne, en daarom mag men het geen geloof schenken.
De Christenen zijn stellig deugdzame menschen; wie zou
dus de vermetelheid hebben, hen in de gevangenis te zetten,
vooral nadat dat edict van den keizer is uitgevaardigd ff — „Het
zou inderdaad onbegrijpelijk zijn, wäre een man als gij zoo ver-
metel te werk gegaan.”
De prefect vertrouwde nu zeker, ons om den tuin geleid te
hebben; althans hij vertrok met een zeer vergenoegd gezigt en
blijkbare zelfvoldoening. Wij nogtans zeiden tot onzen meester
Ting: „Neem een penseel en schrijf!” Hierop dicteerden wij
hem naam, ouderdom en stand der drie opgesloten Christenen, en
zonden hem met dit papier naar het tribunaal, om het daar aan
den prefect ter hand te stellen en hem te zeggen, dat hij ons op
onbeschaamde manier had voorgelogen, schoon wij uit achtiDg
voor zijnen stand en om hem voor het publiek niet schaamrood
te maken bij zijn bezoek daarvan gezwegen hadden. Het tribu-
naalsgebouw lag niet ver van het gemeentehuis. Toen meester
Ting daar verscheen, werd op de keteltrom geslagen en hieven
de geregtsdienaars een luid geschreeuw aan, als altijd, wanneer
de regier zijnen zetel inneemt om een vonnis te veilen. Na
veiioop van een uur werden de drie Christenen ons voorgesteld;
zij kwamen ons hunne erkentelijkheid betuigen. De prefect had
aan zijn schrijver opgedragen, ons te zeggen, dat hij niet het
geringste van de gevangenzetting dezer lieden geweten had; een
ondergeschikt ambtenaar had die schuld op zijn geweten geladen,
doch zoude er naar eisch vöor gestraft worden. Dat alles was
leugen en bedrog; maar de voorgeschreven hoffelijkheid eischte,
dat wij ons hielden, alsof wij er ten volle geloof aan sloegen.
Wij vernamen thans, waarom men de Christenen in de gevangenis
had gesleept. Zij hadden geweigerd, geldelijke bijdragen tot de
bijgeloovige gebruiken te geven, waartoe de Chinezen in tijden
van groote droogte hunne toevlugt nemen, om den draak des
regens verandering van weder af te smeeken. Wanneer de droogte
zoo lang aanhoudt, dat den oogst daardoor gevaar dreigt, dan
vaardigt de mandarijn van het district een besluit u it, dat aan
zijne onderhoorigen het gebruik van vleesch, visch, eijeren, kort-
om van alle dierlijke voedsel verbiedt; alleen plantenkost is ver-
oorloofd. Aan elk huis worden strookjes geel papier aangeplakt,
waarop een bezweringsformulier en soms ook wel het beeid van
den regendraak geschilderd staat. ’t Gebeurt nu echter wel,
dat de hemel voor zulke gebeden doof blijft, en in dat geval
worden collecten gehouden en slaat men voor het zoo opgegaarde
geld een tooneel op, waarop dramatische voorstellingen van bij^e-
loovigen aard plaats hebben. In het ergste geval en als laatste
middel worden processien gehouden en draagt men onder heische
muziek een draak van hout of papier rond. Somwijlen wil echter
ook dan de regen nog niet komen, en alsdan slaat het bidden tot
vloeken en verwenschen over en wordt de draak onder woest ge-
tier en gejoel in stukken geslagen *).
Onder de regering van Kia-king, den vijfden keizer der tegen-
woordige Mandschoedynastie, werden verscheiden noordelijke provin-
cien door eene bedenkelijke droogte bezocht. De draak wilde geen
regen doen neerdalen. Dat raaakte den keizer hevig verbolgen
en deed hem een streng edict tegen den koppigen draak uitvaar-
digen, die ten eeuwigen dage naar Iii in de provincie Torgot
*) Soortgelijke omgangen tot het afsmeeken van regen kent men ook
in sommige europesche landen, en in Napels vernielt het volk de beeiden
van den heiligen Januarius, als die de tot hem gerigte beden niet
verhoort. jgiä