en binnen körten tijd sloeg de vlam der rebellie in het gansche
land op.
Huc laat zieh op de volgende wijze daarover uit: Van de ei-
o-enlijke gronden en oorzaken van den oorlog weet men in Europa
weinig; enkele verschijnselen heeft men echter kunnen waarnemen.
Aanvankelijk treden rooversbenden o p ; daarna spannen misdadi-
gers zamen en komen in opstand tegen de mandarijnen, die het
volk onderdrukken. Aan hen sluiten zieh lieden uit de laagste
klasse aan, en hun getal neemt zoodanig toe, dat de vicekoning
van Canton ernstige bezorgdheid begint te koesteren. Het bende-
hoofd voelt zieh al spoedig zoo sterk, dat hij zieh tot veldheer
opwerpt, politiek en godsdienst tot dekmantel neemt en zieh met
de over geheel China verbreide geheime genootschappen in ver-
binding stelt. Thans treedt hij als hersteiler der chinesche natio-
naliteit en tegen de overheersching der Mandschoedynastie op,
neemt den titel van keizer aan en noemt zieh Tien-te: de hemel-
sche deugd; ook verklaart hij, de jongere broeder van Jezus Christus
te zijn, — en een rijk, dat over de tweehonderd millioen
zielen telt, ziet zieh aan den rand des afgronds gebragt.
De lezer staat er welligt verbaasd over, dat een rooversopstand
tot eene geduchte revolutie aangroeide, die in zeker opzigt eene
nationale kleur draagt; doch de zaak heeft niets bevreemdends, als
men China en zijne geschiedenis kent. Dit land was van oudsher
een vruchtbare grond voor revolutien, en zijne jaarboeken bevatten
eene lange reeks van opstanden en omwentelingen. In het tijdsverloop
van ’t begin der vijfde eeuw onzer jaartelling tot in het midden
der zeventiende eeuw, dus tot de vestiging van de Mandschoedynastie,
heeft China niet minder dan vijftien maal van vorstenhuis
verwisseld, en dat telkens na geweldige binnenlandsche beroerin-
nen. Sedert 1644 was de natie trouwens rüstig;O zij is geheel alleen
op haar stoffelijk bestaan bedacht en de groote hoop bemoeit
zieh niet met staatkundige zaken; maar toch bleef er nog altijd
een element in haar leven, dat de Mandschoes niet vermogten uit te
roeijen. Over het gansche rijk strekken zieh geheime genootschappen
u it, welker leden der Mandschoedynastie vijandig zijn en
deze omver zoeken te werpen, om eene nationale regering in te
voeren. Het getal dezer verbondenen was aanzienlijk; zij waren
bereid om zieh aan elken opstand aan te sluiten, om ’t even van
wien die uitging. Aan den anderen kant was het gedrag der over-
heden, die het volk op alle wijze verdrukten en uitzogen, uitnemend
seschikt om den storm te doen losbreken. De maat was boor-
devol, en erger dan de dingen waren konden ze niet worden.
Zoo was het gevolg dan ook, dat velen uit misnoegen, anderen uit
eilende en vertwijfeling zieh aan de rebellie aansloten.
E r heeft veel zamengewerkt om de zaak tot zulk een uiterste
te drijven. Mogelijk zijn ook de europesche ideën mede in
het spei gekomen, inzonderheid ook christelijke inzigten, lang-
zamerhand door de zendelingen verbreid. De menigte bekümmert
zieh wel is waar hoegenaamd niet om het doen en denken der
Europeërs, van wie zij zoo goed als niets weet; maar daarentegen
hebben de meer ontwikkelden, de geleerden, zieh in den laat-
sten tijd veel met Europa bemoeid, bovenal met de Studie der
géographie. Ik heb op mijne reizen vele mandarijnen gespro-
ken, die omtrent landen en volken zeer goed onderrigt waren.
Deze geleerden geven den toon aan en brengen ideën in omloop.
Zoo kan het zeer goed zijn, dat de menigte in zeker opzigt een
europeschen aandrang volgt, zonder daar zelve iets van te ver-
moeden.
Opmerkelijk blijft het altijd, dat de aanvoerders bijna van den beginne
af aan de beweging eene godsdienstige kleur zöchten te geven.
De nieuwe leeringen, welke de prétendent en zijne veldheeren in
oproepingen en legerorders verkondigen, zijn in hooge mate be-
vreemdend. In ronde woorden prediken zij de eenheid van God
als eene soort van gronddogma, waarmede zij vervolgens eene
menigte begrippen en voorstellingen in verband brengen, die aan
het Onde en het Nieuwe Testament ontleend zijn. Zij hebben niet
alleen aan de Mandschoedynastie, maar ook aan afgoderij en veel-
godendom den oorlog verklaard; na de troepen des keizers gesla-
gen en de magt der mandarijnen gefnuikt te hebben, gingen zij
tot het vernielen der pagoden en het moorden der bonzen over.
Zoodra nu deze feiten in Europa bekend werden, haastte men zieh
van verschillende zijden aan te kündigen, dat de Chinezen dan
toch eindelijk het Christendom omhelzen zouden, en het Bijbelge-
nootschap meende zieh dadelijk de Verdienste en den roem van
die wonderdadige bekeering te moeten toeëigenen. Ik voor
mij evenwel geloof niet aan het vermeende Christendom der re-
bellen, en de godsdienstige en mystische inmengsels in hunne
oproepingen hebben mij nooit zeer veel vertrouwen ingeboezemd.
Men behoeft de protestantsche propaganda waarlijk niet in den arm te
nemen, om te verklären, op welke wijze in die manifesten ideën