van den overledene vervoerd werd. Weldra echter kwamen de
aanhangers van Wang-ngan-sche weder aan het roer, daar ’t hun
gelukt was, den jongen keizer, die onderwijl meerderjarig was
geworden, voor zieh in te nemen. De arme doode Sse-ma-koeang
werd dien ten gevolge van al zijne waardigheden en titels beroofd,
en openlijk voor een vijand van keizer en vaderland verklaard.
Zijn eereboog werd omver gerukt, de marineren steen, waarop
een opschrift zijne deugden en voortreffelijkheden vermeldde, in stuk-
ken geslagen en een ander monument opgerigt, dat zijne feilen
en misdaden verkondigde tot aan ’t verste nageslacht. Yervolgens
verbrandde men ook zijne geschritten, en ’t is niet aan zijne vij-
anden dank te wijten, dat enkele der uitstekendste werken van de
chinesche litteratuur aan vlam en vernietiging ontrukt bleven. Wang-
ngan-sche’s naam daarentegen werd in zijne volle eer hersteld
en zijn stelsel kwam andermaal in hoog aanzien. Nogmaals volgde
echter eene nieuwe omkeering, ten gevolge waarvan Sse-ma-
koeang in al zijne waardigheden hersteld werd, terwijl zijn tegen-
stander de zijne verloor en aan de algemeene vervloeking en ver-
wensching werd prijs gegeven. De chinesche socialisten werden
van nu af hevig vervolgd en ten jare 1129 uit het rijk verjaagd.
Kort daarna openbaarde zieh nogtans in de steppen van
Mongolie eene geweldige beroering en was het Dschin-gis-khan,
die met zijne barbaarsche horden de halve wereld kwam overstroo-
men. Welligt is de uitdrijving der chinesche socialisten op deze
bewegingen onder de mongoolsche volken niet zonder invloed ge-
weest. Die socialisten immers trokken in grooten getale over
den chineschen muur en verbreidden zieh over de steppen , waar
zij voortaan een zwervend leven leidden. Wie kan zeggen, of
van hun rusteloozen, woeligen aard niet veel op de Mongolen is
overgegaan, en of niet Dschin-gis-khan de verschillende stammen
daardoor juist genoegzaam voorbereid vond, om met hen zijn
geweldigen stormloop te beginnen.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Han-tschoean. — Be dankbare burgers vereeren eenen in ongenade ge-
rallen mandarijn een paar laarzen. — Muurplakkaten. — Hoe
men met siechte ambtenaren omgaat. •—■ Regten en vrijheden der
Chinezen. — Vereeniging tegen de spelers. —J Be broederschap
van den ouden os. ■— Vrijheid van drukpers. — Openbare voor-
lezers. — Verkeerde begrippen der Europeers ten aanzien van het
aziatische despotismus. — Zorgeloosheid der overheid. — Herin-
nering aan den missionaris Perboyre. — Togt over een meer. —
Vlottende eilanden. —■ Staat der bevolking in China. —■ Siecht
onthaal te Han-yang. •—• Wij steken de Blaauwe Rimer over. —
Aankomst te Oe-tschang-foe.
D e mandarijnen van ons geleide, vooral meester Ting, waren
door de spotternijen, die zij van den militair hooren moesten, in
een zeer siecht humeur gebragt. Zoo kwamen wij naar Han-tschoean,
eene stad van de tweede klasse, juist toen de zon was opgegaan.
Het was dus nog vroeg, maar toch vonden wij reeds eene menig-
te menschen voor de wallen; in de nabijheid der poort was het
gedrang zoo groot, dat wij er met moeite door konden komen.
Ons bejegende namelijk een luisterrijke optogt, waarbij een mili-
taire mandarijn de hoofdpersoon was, — een reeds bejaard man
met de onderscheidingsteekenen van een toe-sse en dus een hoo-
gen rang in de armee bekleedende. Hij zat op een rijk opgetuigd
paard en had een schitterend gevolg van andere officieren. Onder
de poort, niet ver van onze palaukijns, hield de trein stil; de
menigte verdrong zieh rondom den mandarijn en begroette hem met
een herhaald gejuich. Thans traden twee deftig gekleede grijsaards ,
ieder met eene zijden laars, op den toe-sse toe, bogen de knie
en trokken den ruiter de laarzen, die hij aanhad, ui^ Vervol-
II. 3