niet reizen.” — „Gij hebt de magt om ons niet alleen onzen weg,
maar ook onze kleeding voor te schrijven.” Hij glimlachte, wenkte
met de hand en zeide, dat wij onze kleeding dan maar behouden
moesten, wijl zij ons zoo bijzonder beviel. Hierop begonnen de
muzikanten weder te speien, de vicekoning begaf zieh naar zijne
woning en de mandarijnen deden ons uitgeleide tot aan de paleis-
poort. Zij wenschten ons geluk met het goede onthaal, dat wij bij
den vicekoning gevonden liadden.
Wij gewaagden vroeger reeds van eene ons betreifende keizer-
lijke depeche. Ook het berigt, dat Pao-hing over ons naar Peking
opzond, kwam ons later onder de oogen. Hij zegt daarin, dat „wij
mannen waren, die geen ander doel hadden dan de verkondiging
onzer godsdienst; zoo vaak het ons aan geld ontbrak, werd ons
dat uit Macao toegezonden. Soortgelijke mannen vond men in alle
provincien. Wij hadden in Thibet de christelijke leer willen pre-
diken en dan over Nepal terugkeeren.” Vervolgens spreekt Pao-hing
over den inhoud van onze koffers en verklaart, „zieh door een zorg-
vuldig onderzoek overtuigd te hebben, dat wij geen inboorlingen
van het rijk van het midden zijn, maar buiten twijfel uit een zeer
ver afgelegen land komen. Als men weten wilde, wat de inhoud
onzer in vreemde taal geschreven boeken en brieven was, kon men
die naar Canton zenden en daar doen onderzoeken door een man,
die vreemde talen magtig was.” — Het gansche berigt is vrijmoedig
en geheel naar waarheid gesteld, en levert het bewijs, dat de be-
stuurder, der provincie Sse-tschoeen een braaf, eerlijk man was.
DERDE HOOEDSTUK.
Tsching-toe-foe, hoofdstad van Sse-tschoeen. — De chinesche regering. —•
De keizer. — Zonderlinge organisaiie van den chineschen adel. —■
S e t centraal bestuur in Peking. — De pekinger Staatscourant. ——
Nieuwsbladen in de provincien. — Deheer der provincien. ■—• Seb-
zucht der mandarijnen en omkoopbaarheid der regters. — De fa -
milie van een vrederegter. — De sckoolmeester en het volksonder-
icijs. Chinesche beleefdheid. — Leerboeken en de vier classieke
boeken. •—• De v ijf heilige boeken. ■—■ Toeberddselen tot de vordere
reis. — Afscheidsbezoek bij den vicekoning.
Tsching-toe-foe is eene der fraaiste steden in het chinesche
rijk. Het ligt midden in eene ongemeen vruchtbare vlakte, die
voortreffelijk bewaterd en door groenende heuvels begrensd is. De
hoofdstraten zijn tamelijk breed, geheel met zware keijen bevloerd
en zoo zindelijk, dat men onwillekeurig vraagt, of men hier wer-
kelijk in China is. Boven en voor de winkels hangen groote, prächtige
borden; in de magazijnen is alles met orde en smaak uitge-
sta ld ; de openbare gebouwen zijn in goeden s ta a t, het getal pagoden
en scholen is zeer aanzienlijk, kortom Tsching-toe-foe is eene stad,
die in China schaars haars gelijke vindt. Onze huiswaard, de vrederegter,
vertelde ons, dat zij nog nieuw en als een feniks uit de
asch verrezen was na een vreeselijken brand, die de geheele oude
stad in een puinhoop verkeerd had. Hij gaf ons bij deze gelegen-
heid eene echt chinesche historie ten beste. Eenige maanden voor
dien brand liet zieh op straat een bonze zien, wien niemand kende.
Hij had eene schel in de hand, waarme6 hij onophoudelijk ben-
gelde, bleef hier en daar staan en riep: „I-ko-yen, leang-ko-yen-tsing
dat i s : Een man en twee oogen. In den beginne stoorde men
zieh niet veel aan dezen wonderlijken man, die al stadig door ben