derwerp *) deelen wij als uittreksel de volgende bijzonderheden
mede.
„Men spreekt vaak over de chinesche hoofsch- en hoffelijkheid,
over de formaliteiten, welke zij oplegt, over hare lastigheid en
omslagtigheid bij de beuzelachtigste gelegenheden. Men ze°-t__
en in zeker opzigt is dat ook waar - dat China eene bijzondere
taal voor de ceremonien heeft, en dat een gesprek tusschen twee
juist met zoo naauw met elkaar bevriende personen daar niets anders
dan eene eens voor al vaststaande tweespraak is, waarbij
leder zijne van buiten geleerde rol woord voor woord opzegt.
Evenwel zijn de overdrijvingen der chinesche hoofsche taal, welke
men gewoonlijk te lezen krijg t, ’t zij onnaauwkeurig of zij worden
geheel verkeerd opgevat. Iedereen weet, dat in het algemeen
buitensporigheid van uitdrukking bij oude volken een gebruik is,
dat zieh in den loop der tijden allengs meer en meer ontwikkelt.
t Is echter wel van belang, eens tot in de bijzonderheden na te
gaan, waartoe dezer verfijning van hoffelijkheid in ’t eind leidt;
want elk volk zocht daardoor zijne vooruitgaande beschavino- in
’fc. helderst da- ,icht te stellen. Wie de Chinezen in dit opzigt
met verkeerd beoordeelen wil, dient de uitdrukkingen, waarvan
zij zieh bedienen, volstrekt letterlijk over te brengen, en dit is
tot hiertoe nog niet geschied. Wij willen hier dus eens eene ge-
trouwe vertolking van eene chinesche conversatie geven.
„Men laat zieh m China op dezelfde wijze als in Europa
uitzeggen, d. i. om ongelegen bezoekers te weren, laat men hun
bij de deur zeggen, dat men niet te huis is, al weet iedereen
ook zeer goed het tegendeel. Op andere tijden geeft men belet
wegens voorgewende ongesteldheid, drukke bezigheden of eenige
andere reden, en laat in dat geval den dienaar van den afgewe-
zene een kaartje aannemen of hem zijne woning afvragen, om zoo
men dat noodig acht eene tegenvisite te kunnen brengen. In een
chineschen roman zitten drie geleerden bij elkaar, drinken warmen
wijn en maken verzen, tot daar een oude lästige mandarijn wordt
aangediend, op wiens vervelende bezoeken niemand gesteld is.
„Domkop, die gij zijt!” voegt de huisheer zijnen dienaar toe;
„waarom hebt gij niet gezegd, dat ik uit tvas ?” — „Dat heb ik
gezegd; maar hij zag de palankijns dezer beide edele heeren voor
de deur staan en merkte daaruit, dat gij t’huis waart.” Nu Staat
*) Mäanges posthumes, p. 362 et suiv.
de huisheer op, grijpt zijne ceremoniemuts, haast zieh den ongelegen
bezoeker te gemoet en overstelpt hem met pligtplegingen,
welk voorbeeld door de beide anderen, die den mandarijn even
zper huizen ver wenschen, getrouw gevolgd wordt. Kortom, de
Chinezen gedragen zieh, zoo als men in Europa ook maar al te
dikwijls doet.
„Wie een bezoek wil afleggen, zendt eenige uren te voren
zijn bediende met een billet, deels om te vernemen, of men ie-
mand te huis zal treffen, deels om voor te komen, dat hij uitga,
ingeval hij namelijk geneigd is, het bezoek aan te nemen. Daarin
ligt een bewijs van achting voor hem, wien men met zijne tegen-
woordigheid vereeren wil. Dat billet is een blad rood papier,
naar den rang en de waardigheid of naar het ontzag, dat men
betoonen wil, meer of minder groot. Naar gelang van dit een
en ander wordt het papier ook zoo of zoo veel malen dubbelge-
vouwen, en men schrijft slechts weinig regels op de tweede
bladzijde, b. v .: „Uw leerling of uw jonger broeder, zus of zoo,
is gekomen, om zijn hoofd voor u ter aarde te buigen en u zijne
hoogachting te betuigen.” Deze zegswijze wordt in grove letters
geprent, wanneer men bij de beleefdheid ook zijne eigene waardigheid
wil doen gelden; doch tegenover personen, wien men
werkelijk achting of genegenheid wil betoonen, bedient men zieh
van fijner en netter schrift. Zulk een billet nu wordt aan den
portier ter hand gesteld. Neemt de heer het bezoek aan, dan
antwoordt hij letterlijk: „Het zal mij genoegen doen; ik verzoek
hem te komen.” — Heeft hij bezigheden of eenige reden om
het bezoek af te wijzen, dan is het antwoord: „Ik ben hem
zeer verpligt; ik dank hem voor de moeite, welke hij nemen
wilde.” Is echter hij, die belet vraagt, een hooger geplaatste,
zoo schrijft men: „De doorluchtige heer bewijst mij eene eer,
welke ik niet had durven hopen.” — In China worden dergelijke
bezoeken niet afgewezen.
„Het gebeurt ook wel, dat men geen billet ontvangen heeft,
dat het bezoek aankondigt. Dit trouwens- komt slechts bij lieden
van minderen stand of bij zeer dringende zaken voor. In zulk
een geval laat men den bezoeker vragen, een weinig te wachten;
men laat hem tegelijk zeggen, waarmede men voor het oogenblik
bezig is. De bediende brengt b. v. deze boodschap op de volgende
wijze over: „Mijn heer laat u verzoeken, een oogenblik
plaats te nemen; hij is juist bezig zieh te kämmen en moet zieh