bruid den sluijer af en begroet den man. Deze begroet haar op
zijne beurt en beiden wasschen zieh gelijktijdig de Landen, de een
aan de noord-, de ander aan de zuidzijde van den porticus. De
jonggehuwde maakt voor hären man vier kniebuigingen voordat
zij aan tafel plaats neemt; doch hij voor haar slechts twee. Dan
zitten zij aan de tafel, waaraan niemand buiten hen plaats neemt,
tegenover elkander. Yoordat zij eten en drinken wordt een weinig
wijn als drankoffer en vleesch op zijde gezet, beide voor de
voorvaders. Nu eet het echtpaar, doch spreekt daarbij geen en-
kel woord. De man staat op, verzoekt zijne vrouw eens te drinken,
en gaat weer zitten. De vrouw volbrengt diezelfde ceremo-
nie tegenover haar man. Er worden twee met wijn gevulde schalen
gebragt; iets daaruit wordt gedronken en het overige in een
kop gegoten, dien men gemeenschappelijk ledigt.
Intusschen heeft in een ander vertrek de vader des bruide-
goms voor zijne verwanten een groot feestmaal aangerigt, en te
gelijken tijde zijn de vrouwen der familie bij de moeder der bruid
genoodigd. De gansche dag is voor de verwanten een onafge-
broken feest, en bij hen heerscht meer losheid en ongedwongen-
heid dan bij de jonggehuwden. Den volgenden dag legt de
bruid nog eenmaal haar bruiloftspak aan en gaat met hären man en
eene ceremoniemeesteres, die twee stukken zijden stof draagt, in
den tweeden hof, waar schoonvader en moeder ieder aan eene
bijzondere tafel zitten en haar opwachten. De getrouwden wer-
pen zieh viermaal voor hen ter aarde; alsdan gaat de man in
een aangrenzend vertrek, de jonge vrouw biedt aan elk der schoon-
ouders een stuk zijde ten geschenke aan. Naderhand worden be-
zoeken afgelegd, want de jonge vrouw moet zieh aan al de verwanten
van haar man vertoonen en voor ieder viermaal de knie
buigen. De jonge man heeft dezelfde beleefdheid aan de verwanten
zijner vrouw te bewijzen.
Zoo zijn de chinesche trouwplegtigheden. Yoor een brui-
loftstrein, om ’t even van rijke of van arme lieden, maakt alles
plaats. Zelfs de hoogste mandarijnen houden met hun gevolg stil
en laten hem voorbij; en zitten zij te paard, dan eischt de beleefdheid,
dat zij afstijgen en daardoor het echtpaar achting bewijzen.
Wij behoeven naauwelijks te zeggen, dat in China slechts
weinig huwelijken gelukkig zijn. Zelden heerscht vrede, eendragt
en goede verstandhouding in huis. ’t l s natuurlijk, dat, om niet
eens van de „kleine” vrouwen te spreken, wier tegenwoordigheid aan
de echtevrouw stof tot ergernis en jaloerschheid geeft— slechts ten
o-evolge van een gelukkig toeval menschen, die elkaar nooit te
voren° gezien hebben, de een den ander behagen kunnen. Yan-
daar voortdurend twist, gekijf of ook wel bloedige vechterij, waar-
bij de zwakkere vrouw doorgaans de onderliggende partij is. Ont-
beringen, scheldwoorden, vloeken, slagen moet zij zieh geduldig
of althans lijdelijk getroosten. In vele streken is het zoo zeer
mode en goede toon zijne vrouw te ranselen, dat de mannen
daartoe huns ondanks zelfs wel gedwongen zijn, om niet aan hun
fatsoen en hunne waardigheid te kort te doen. Wij weten een
voorbeeld, dat een jong , anders vrij beschaafd man zijne vrouw,
met wie hij pas twee jaren getrouwd was, dusdanig afroste, dat
zij eenige dagen later aan de gevolgen bezweek. Zij had hem
hoegenaamd geen aanleiding tot ontevredenheid gegeven, doch hij
meende, dat men de schouders over hem optrok, wijl hij haar
nog nooit de sterkte van zijn arm had laten voelen, en maakte
haar daarom tot het slagtoffer van zijne ruwheid. Yaak hebben
vrouwen de verschoonende behandeling, welke zij ondervinden,
alleen te danken aan de berekening des mans en aan zijne spaar-
zaamheid. Een dier, dat men ontziet en goed oppast, houdt het
lang uit; en ’tzelfde geldt van eene vrouw. De Chinees redeneert
werkelijk op die wijze. In een dorp bij Peking woonden wij eens
een huiselijk tooneeltje bij, dat ons hiervan het sprekend bewijs
leverde. Man en vrouw geraakten tegen elkaar aan het schimpen
en werden eindelijk zoo woedend, dat zij alles in huis kort en
klein sloegen. In ’t eind pakte de man een zwaren vloersteen op
en liep er me6 naar de keuken, waar de vrouw druk bezig was,
eene deerlijke verwoesting aan te rigten. De buren schoten toe,
om hem dat moorddadig wapen uit de hand te rukken; doch ze
kwamen te laat. De woedende slingerde den steen teg en . . . .
een zwaren ijzeren kookketel, en daarmee had de ruzie een einde.
Een der omstanders lachte hardop en zei tot den man: „Mijn
ouder broeder, gij zijt een domkop. Waarom hebt gij dien ketel
vernield en niet liever uwe vrouw de hersens ingeslagen? Dan
hadt ge op eens vrede en rust in huis gehad.” — t Antwoord
was: „Ja , daaraan heb ik ook gedacht; doch dan zou ik een
stomheid begaan hebben. Mijn ketel kan ik voor tweehonderd
sapeken weer gelapt krijgen, maar 5t aanschaffen van eene nieuwe
vrouw had mij vrij wat meer geld gekost.”