liggen doorgaans gelieel in de hand van den mandarijn, die
welligt aan zijne luimen en aan zijne hebzucht nitsluitend het oor
leent. Bij de gewone regtbanken heeft men slechts een enkelen
regter. De bescbuldigde moet gedurende de behandeling zijner
zaak knielen; de ambtenaar verhoort hem en buiten dezen heeft
niemand de waarde zijner verklaringen te toetsen en te beoor-
deelen. Men heeft geen advocaten tot verdediging; dikwijls staat
de mandarijn toe, dat verwanten of vrienden van den beschul-
digde voor dezen het woord voeren; doch dit hangt geheel al-
leen van de goedheid des regters af. De getuigen tegen zoowel
als voor den aangeklaagde bevinden zieh somtijds in neteliger toe-
stand dan deze zelf, want als zij verklaringen afleggen, die den
regter niet aanstaan, laat deze hun wel eens oorvijgen of stokslagen
geven, tot welk einde altijd een geregtsdienaar achter hen staat.
De beschuldigde hangt diensvolgens geheel af van de genade des regters
of liever van de mindere ambtenaren, die het proces instrueer-
den al naar gelang zij geld ontvingen of niet.
Wel heeft ieder veroordeelde het regt, om zieh in hooger
beroep te voorzien en het proces tot voor het hoogste geregtshof
te Peking te brengen; doch om zoo ver te komen moet hij zoo
veel voorspraak hebben en zoo veel pennen in beweging brengen,
dat verreweg de meeste zaken in de provincie blijven hangen en
hier afgedaan worden. Tegen dieven en verstoorders der open-
bare rust is de justitie zeer streng. Hare gewone stratfen zijn
stokslagen, geldboeten, oorvijgen , door middel van dikke lederen
schoenzolen toegebragt, het halsblok, gevangenis, de ijzeren kooi,
waarin de veroordeelde voorover gebukt en gedrukt zitten moet,
verwijzing naar de binnendeelen des rijks, tijdelijke of leveus-
lange verbanning naar Tartarije, en dood door onthoofding of ver-
worging. Kebellen worden in stukken gehouwen of op andere
gruwelijke wijze verminkt. Die stratfen worden vaak zeer wil-
lekeurig en overijld toegekend, met uitzondering van de dood-
straf, die in de meeste gevallen de keizerlijke goedkeuring en be-
krachtiging vereischt.
China heeft een tot in alle bijzonderheden gaand wetboek,
eene soort van corpus ju r is ; het draagt den titel van Ta-tsing-loe-li,
d. i. wetten en verordeningen van de groote dynastie der Tsing.
Dit merkwaardig wetboek heeft Sir George Thomas Staunton on-
der den titel van „Strafwetboek van China” in het engelsch over-
gebragt. Die titel is nogtans onjuist en strookt noch met den
chineschen tekst noch met de onderwerpen, die in bet boek be-
handeld worden, want behalve de strafwet komen daarin ook
nog vele andere zaken voor. In zeven afdeelingen bevat het: 1)
algemeene wetten; 2) burgerlijke wetten; 3) fiscale wetten; 4) ritu-
aalvoorschriften; 5) militaire wetten; 6) strafwetten; 7) wetten en
verordeningen betreffende de openbare werken.
Wanneer men de staatsinrigtingen en zeden in China nader
in het oog vat, zijn vooral twee verschijnselen opmerkenswaardig.
Yooreerst het poenaal karakter, dat aan de gansche wetgeving
eigen is. Elk voorschrift der wet of verordening bevat eene
strafbepaling, ook waar het geen strafzaken, maar eenvoudig burger-
lijke of administratieve aangelegenheden geldt. Onregelmatigheden
en kleine vergrijpen, die in de europesche wetgeving nie-
tigverklaring, schadevergoeding of dergelijke ten gevolge hebben
, worden in China met een bepaald getal stokslagen bestraft.
Aan den anderen kant schijnt geheel China met zijne officiele
religie, zijne openbare en huiselijke zeden, zijne staatsinrigtingen,
zijne policie en administratie op een enkel beginsel
te rüsten, dat als ’tware de hoeksteen van het geheel is. Wij
bedoelen het dogma van de k i n d e r l i j k e p i e t e i t , van deneer-
bied, die ook op den keizer en diens ambtenaren wordt over-
gedragen en in den grond eene godsdienstige vereering, een cul-
tus der aloude inrigtingen schijnt te zijn *).
De chinesche beschaving reikt tot eene zoo hooge oudheid, dat
wij van een toestand van kindschheid bij dit volk heel geen
sporen vinden; wij weten in China niets van zulke eerste begin-
selen, gelijk dat toch bij andere volken het geval i s , waar de ont-
wikkeling zieh voet voor voet laat nagaan. Daarentegen. heeft de
Chinees, voor zoo ver wij hem volgen kunnen, reeds altijd in den
staat van beschaving geleefd, dien wij nog tegenwoordig bij hem
vinden. Men zou uit dien hoofde bijna aannemen, dat eene of
andere raadselachtige gebeurtenis van het hoogste gewigt de Chi-
nezen p l o t s e l i j k op de hoogte van beschaving heeft gebragt,
waarop wij hen thans tot onze verbazing vinden f). Een zooda-
*) Hierover is in hoofdstuk I I I reeds nitvoerig gehandeld.
f ) Men ziet lig t, dat deze redenering van den heer Hnc geheel nit
de lucht is gegrepen. Zij steunt op hoegenaamd geen historische gründen
en heeft geene analogie vöör zieh; zij is zuiver willekeurig. Ook in
wat in den tekst verder volgt is de opvatting van den missionaris in
vele opzigten overdreven. Hij oordeelt van zijn subjectief standpunt veel
te beslissend en te eenzijdig. A.