sehe regering. Zoo lang zij de heerschende blijffc, zullen europe-
sche voortbrengselen nooit op een belangrijk vertier rekenen mögen.
Zij zal echter van kracht zijn, zoo lang de Chinezen blijven
willen, wat zij nu eens zijn, en zoo lang zij geen anderen smaak
en andere gewoonten aannemen. De buitenlandsche zeehandel le-
vert hun niets, waaraan zij dringende behoefte hebben, ja wat
hun slechts van werkelijk nut is ; er ligt hun weinig aan gelegen,
of hij in uitbreiding wint of wel ophoudt. De Engelschen na-
tuurlijk hebben geheel tegenovergestelde belangen en een afbreken
van den handel met China zou voor hen een wezenlijke ramp
zijn; want met een slag waren alsdan het leven en de beweging
van dien geweldigen kolos eerst in Indie verlamd; van de uiterste
deelen zou het kwaad zeer spoedig tot het hart doordringen, en men
zou in het moederland de gevolgen op de gevoeligste wijze ont-
waren. Indie is voor Engeland van onberekenbaar veel gewigt, en
de handel met China is van bijna even groot belang voor Indie.
Dat weten de Engelschen zeer goed; zij hebben zieh daarom in
de laatste jaren van de zijde der chinesche regering veel plage-
rijen laten welgevallen en zeer dikwijls een oog toegedrukt, om
het slechts niet weder tot eene breuk te doen komen, die den
handel afbreken en op Indie van gevoelige terugwerkmg worden kon.
China kan zijn verkeer met het buitenland te ligter ontberen,
w i j l z i j n b i n n e n l a n d s e h e h a n d e l van inderdaad ongehoorden
omvang is. Deze gebruikt vaartuigen van iedere grootte, die bij
honderdduizenden alle wateren, rivieren, meren en kanalen beva-
ren. Hij omvat hoofdzakelijk g ra an , zout, metalen en vele andere
natuur- en kunstvoortbrengselen, welke de verschillende provincien
tegen elkaar inruilen. China heeft eene zoo geweldige uitgestrekt-
h eid , is zoo rijk, in zoo veel verschillende deelen gesplitst, dat
de binnenlandsche handel aan allen, die zieh op koopen en ver-
koopen toeleggen, volop werk verschaft. In alle steden zijn groote
handelshuizen, die als groote vergaarbakken de waren ontvangen,
die uit de verschillende streken toestroomen. Bij deze groote
stapelplaatsen voorziet men zieh van al, wat men behoeft, en in
alle deelen van China heerscht eene, men mag wel zeggen koort-
sige, roerigheid en bedrijvigheid, waarbij die in onze groote eu-
ropesche steden op verre na niet halen kan. Alle straten en wegen,
die zieh dikwijls in allerjammerlijksten staat bevinden, zijn
met’ waren overdekt, die op barken, wagens, schuif- en trekkar-
ren , op lastdieren en op den rüg vervoerd worden.
Ook de regering drijft handel. Zij laat op vele plaatsen het
graan, dat zij als belasting bekomt, opslaan en verkoopt dat aan
de onderdanen, zoodra ergens gebrek ontstaat. Zij bezit ook vele
van de pand- en leenhuizen, waarvan eene groote menigte voor-
handen zijn. De rente bedraagt maandelijks twee procent van
voorschotten op kleedingstukken, en drie procent van die op
juweelen en voorwerpen uit metaal. De rente staat wettelijk
op dertig procent voor het jaar; zij wordt volgens de maans-
maand berekend en bedraagt maandelijks drie procent, wijl
de zesde en de twaalfde maand niet gerekend worden en
geen rente dragen. Deze interest van dertig procent voor ge-
leend geld is zeker zeer hoog. De chinesche staathuishoudkun-
digen hebben veel geschreven om hem te regtvaardigen. Tschao-
yng b. v., die voor eene groote autoriteit gehouden wordt, zet de
Stelling voorop: de staat heeft willen verhinderen, dat de waarde
der grondbezittingen te hoog rees, en die van het geld door de
läge' rente al te zeer gedrukt werd. Terwijl hij aan dit laatste
eene hooge rente verzekerde, wilde hij de verdeeling der grond-
stukken in eene billijke verhouding brengen tot het aantal der
voorhandene familièn en den omloop van het geld bevorderen en
gelijkmatiger maken.
Tot verligting der handelsondernemingen hebben de Chinezen
in alle deelen des rijks geldbanken of compagnien opgerigt,
die aan hare deelhebbers velerlei voordeelen verzekeren. Deleden
komen overeen aangaande een bepaald bedrag, dat ieder op den
eersten dag der maand heeft te störten ; op dienzelfden dag wordt
de gansche som uitgeloot, en zoo gaat het voort, tot ieder in het
bijzonder het hem toekomend aandeel door het lot bekomen heeft.
Die het laatst uitkomen zouden schade lijden en van hunne gestörte
gelden geen vrucht trekken, als men hiertegen geen maatregel
had genomen ; daarom wordt met elke maand het lo t, dat
uitkomt, met een klein bedrag verhoogd, ’twelk zij betalen, die
reeds vroeger uitgekomen zijn. Deze genootschappen hebben voor
hunne deelhebbers het voordeel, dat deze op eenmaal eene aan-
zienlijke som in handen krijgen, die slechts in kleine parten te-
rugbetaald wordt. De regering bemoeit zieh niet met zulke compagnien,
maar laat ze begaan; elke soortgelijke vereeniging stelt
hare Statuten naar behoefte en willekeur vast. Evenwel schijnen
daarbij in alle provincien twee bepalingen onveranderlijk vastge-
steld : vooreerst valt den oprigter van het gezelschap altijd het