dezer belastingen komt als reservefonds in de rijksschatkist en is
hoofdzakelijk bestemd om hulpelooze oude lieden, arme menschen
en broodelooze handwerkslieden te ondersteunen.
Volgens Wang-ngan-sche’s stelsel wordt de staät ook schier
uitsluitend eigenaar van allen grond en bodem. In al de dis-
tricten zijn besturen van landbouw, die jaarlijks de te bebouwen
gronden en het tot de zaaijing benoodigde graan aan de landlie-
den toedeelen; daarvoor moet de boer na den oogst het voorschot
in graan of andere voortbrengselen terugbetalen. Alle landerijen
moeten naar gelang van hare gesteldheid op zoodahige wijze be-
bouwd worden, dat zij het meest mogelijke voordeel opbrengen;
daarom beslissen de regeringscommissarissen, wat op dezen of
dien akker zal worden verbouwd en regelen daarnaar hunne voor-
schotten. De aanhangers van het nieuwe stelsel deden uitkomen,
dat door hetzelve alleen de woekeraars en opkoopers schade zou-
den lijden, en dus lieden, die zieh bij siechten oogst en in dure
tijden ten koste der arbeiders zöchten te verrijken en vandaar
als vijanden des volks waren te beschouwen. Yerlangt niet de
justitie, dat oneerlijk verkregen goed wordt teruggegeven ? Daarom
moet de staat schuldeischer worden, en hij mag geen renten
verlangen. Daar hij het toezigt op de bebouwing van het akker-
land houdt en voor elken dag den prijs der levensmiddelen be-
paalt, kan men ten allen tijde gerust wezen, dat noch gebrek,
noch duurte zal ontstaan. Mögt in eenig deel des rijks des-
niettemin toch hongersnood te vreezen zijn, alsdan zijn gemakke-
lijk maatregelen te nemen, om het evenwigt te herstellen. Dit
behoort tot de bemoeijingen van het hoofdbestuur van landbouw
te Peking, dat van de verschillende provinciale besturen naauw-
keurig onderrigt wordt, hoe de oogst in elk afzonderlijk gedeelte
des rijks is uitgevallen; het laat wat in de eene streek gemist
kan worden daarheen brengen, waar de oogst is mislukt. Door
zulk een maatregel wordt mogelijk, dat de levensmiddelen op een
matigen prijs blijven; alle nood wordt opgeheven, en de staat,
als eenigste speculant in het rijk, maakt jaarlijks eene ongehoorde
winst, die tot het tot stand brengen van groote werken ten alge-
meenen nutte besteed wordt. Een zoodanig stelsel moest menschen,
die een groot vermögen bezaten, dit natuurlijk onttrekken;
en dit juist ook beoogde de minister.
De Chinezen zijn geenszins schroomvallige lieden; zij sloegen
das de handen aan het werk en gingen tot verwezenlijking van
het systeem over. De keizer Schen-tsoeng verleende Wang-ngan-
sche onbepaalde volmagt daartoe, en zoo nam de sociale omwen-
telino- dan nu een aanvang. Sse-ma-koeang had zieh daartegen
langen tijd met alle kracht verzet; thans deed hij den laatsten
stap en leverde bij den keizer eene hoogst merkwaardige memorie
in, waaruit wij de plaats over de graanverdeeling hier willen me-
dedeelen.
„Men geeft das aan het volk het zaaikoren bij wijze van
voorschot, zoo veel als ieder tot het bebouwen van zijn akker
noodig heeft. Dit geschiedt na afloop van den winter, als de
lente in aantogt is. In den herfst of terstond na den oogst vor-
dert men eenvoudig het voorschot terng, zonder renten. Wat
kan voordeeliger voor het volk zijn? Alle landerijen worden bebouwd,
en in alle provincien zal overvloed en rijkdom zijn.--------
Dat alles klinkt zeer fraai en uitlokkend; doch zoodra men het
naauwkeuriger nagaat, kan niet verborgen blijven, hoe groote na-
deelen daaruit voor den staat ontstaan moeten. Men geeft aan
het volk zaaikoren, dat gaarne wordt aangenomen; dit wil ik toe-
geven, ofschoon men ook daartegen nog bedenkingen in het midden
zou kunnen brengen. Maar wordt dan ook van dat zaaikoren
het bedoelde gebruik gemaakt? Wie dat gelooft, die kent
de menschen niet. Hei oogenblikkelijk belang treedt te zeer op
den voorgrond; de meeste menschen zien niet verder dan den
dag van heden; slechts weinigen bekommenen zieh om de toe-
komst. Men geeft hun graan, en zij zullen terstond een deel
daarvan opgebruiken of verkoopen of tegen andere dingen ver-
ruilen, waaraan zij voor het oogenblik meer behoefte meenen te
hebben. Maar gesteld ook, dat dit alles niet het geval is. De
landman heeft dus het door den staat hem bij wijze van voorschot
verstrekte koren uitgezaaid en alles gedaan, wat o p h e tv e ld
moet geschieden. Nu komt de oogst; het voorschot moet worden
teruggegeven. De boer beschouwt dezen oogst als het loon
voor zij ne moeite en zijn zweet; hij heeft hem zien opwassen en
rijpen. Nu moet hij dien deelen en in siechte jaren welligt ge-
heel aan den staat afstaan; want hij moet toch het voorschot
weder uitkeeren. Hij zal zieh daaraan zoeken te onttrekken en
alle bedenkelijke uitvlugten zoeken. Welnu, zal men zeggen, in
dat geval kunnen de besturen, waaraan het toezigt over den landbouw
is opgedragen, hunne beambten en dienaren uitzenden, op-
dat de boeren tot hun verschuldigden pligt worden gedwongen.