„godsdienst te verkondigen. Na deze buitenlaaders verhoord te
„hebben, heeft hij eenen ambtenaar opgedragen, hen naar de
„provmcie Sse-tschoeen te brengen” enz. — „ Daar gezegde uit-*
„ landers de chmesche taal verstaan en ook Mongolisch en Mand-
„ schoerisch lezen en spreken, heeft üwe Majesteit in twijfel ge-
„ trokken. of zij werkelijk uit Eoe-lan-si geboortig zijn, en mij
„ onder keizerhjk zegel eene boodschap toegezonden, waarvan de
„ mhoud was: Zoodra zij te Sse-tschoeen zijn aangekomen, zoek
„d an al de bijzonderheden van hunne reis te verneinen, alsmede
„ d e namen der plaatsen, welke zij hebben aangedaan, en tracht
„ d e waarheid te ontdekken. Laat de in vreemde taal geschreven
„boeken, bneven en alle verdere stukken, die gij in hun be-
„ zifc vindt, onderzoeken en zend imj eene copie van het eerste be-
„ n g t en van hunne verklaring. Ik openbaar u dezen mijnen kei-
„ zerlijken wil, opdat. gij u er naar gedragen zoudt.”
Uit dit berigt blijkt, dat men te Peking omtrent onze nation
a l s t m het onzekere was, en de vicekoning moest dienaangaande
zekerheid verschaffen. Wij waren overigens de twee laatste jaren
reeds zoo zeer aan ’t omzwerven in de wereld gewoon geworden
dat het ons vnj onverschillig was, of men ons naar Peking opzond
3 of m e i WiJ wenschten zelfs half, dat men ons naar die hoofd-
stad ^ overbragt. Toen wij namelijk uit het paleis van den eersten
provincialen commissaris naar huis keerden, had iemand ons zeer
behendig een klein pakje in den palankijn geworpen. Wij verborgen
dat ras. Eerst tegen den avond vonden wij gelegenheid om
van den mhoud kennis te nemen. Het was een lange brief, door
een met het geestelijk bestuur der Christenen te Tsching-toe-foe belast
pnester, Chmees van geboorte, aan ons geschreven. Hij gaf
ons een naauwkeurig en uitvoerig verslag van de zending van den
heer de Lagrenee. Nu wisten wij, wat van dien La-ko-nie te denken,
van wien de jonge Christen in het bonzenklooster zoo veel
gesproken had. De brief bevatte de edicten, welke Lagrenee ter
gunste van de Christenen had uitgewerkt, alhoewel met bijvoeging,
dat hun toestand daardoor nog weinig verbeterd was en dat in
sommige streken de vervolging bleef voortduren.
Het hoofddoel, waarmede de minister Guizot in 1845 een
zaakgelastigde naar China zond, was het sluiten van een handels-
verdrag. Buitendien zocht Lagrenee iets tot verbetering van het
lot der Christenen en missionarissen in China bij te dragen. Hij
had daartoe van zijn gouvernement geen officielen last ontvangen
en de zaak was niet zonder groote moeijelijkheden. Over dit punt
onderhandelde de fransche gezant alleen met den keizerlijken commissaris
en niet met het pekinger hof. Hij kon niet in naam van
Louis Philippe verlangen, dat de keizer Tao-koeang zijnen onder-
danen vrije uitoefening van de christelijke godsdienst toestond.
Evenwel wilde hij van de günstige omstandigheden partij trekken,
om zoo veel mogelijk uit te werken. De Chinezen hadden het
moorddadig schrootvuur der Engelschen nog versch in het geheu-
gen; ’t was te wachten, dat zij veel beloven zouden, natuurlijk met
voorbehoud, om er zoo weinig mogelijk van te houden. Lagrenee
onderhandelde derhalve met den commissaris Ky-yn, en deze leverde
vervolgens den keizer eene voordragt in , waarin het heette:
„Na naauwkeurig onderzoek ben ik overtuigd geworden, dat
„de volken in het Westen de godsdienst van den Hemelheer belij-
„den en heilig achten. Haar hoofddoel i s , tot het goede te ver-
„manen en van het booze af te schrikken. Eeeds in overouden tijd,
„onder de dynastie der Ming, is zij in het rijk van het midden door-
„gedrongen en toenmaals door geen verbod geweerd. Later is het
„meermalen voorgekomen, dat onder hare aanhangers in China enke-
„len waren, die haar misbruikten om kwaad te doen. Alsdan hebben
„de overheden zulke schuldigen gestraft, en de vonnissen zijn in
„de acten bewaard gebleven.- Onder de regering van Kia-king werd
„in het strafwetboek opzettelijk een artikel opgenomen, volgens het-
„whlk dergelijke misdaden moeten gestraft worden; doch in den
„grond wil dit artikel alleen de christelijke Chinezen beletten om
„kwaad te doen, maar niet de religie verbieden, welke de volken
„van het Westen belijden en die hun heilig is. Tegenwoordig ver-
„langt nu de fransche gezant La-ko-nie, dat zoodanige Christenen,
„die het goede verrigten, van straffen verschoond blijven, en dit
„schijnt mij betamelijk en billijk toe. Diensvolgens waag ik het
„verzoek, dat het Uwer Majesteit in het toekomstige behagen möge,
„zoowel Chinezen als buitenlanders, die het Christendom belijden
„en zieh daarbij noch aan wanordelijkheden noch aan misdaden
„schuldig maken, van straf te verschoonen. Aan de fransche en
„andere buitenlandsche Christenen heeft men alleen in het gebied
„der vijf voor den handel geopende havens het bouwen van kerken
„en kapellen veroorloofd. Zij mögen niet de vrijheid nemen om in de
„binnendeelen des keizerrijks door te dringen, ten einde aldaar hunne
„leer te verkondigen. Wanneer iemand dit gebod overtreedt, de
„vastgestelde grenzen overschrijdt en vermetele togten onderneemt,