voor de administratif de wetenschap, de zoutwerken, het com-
missariaat en den handel.
1. Het département van administratie. Van zijne twee hoofd-
ambtenaren heeft de een bet eigenlijke burgerlijke bestuur, de
ander de jnstitie. Zij zijn verantwoording schuldig aan de gouverneurs;
onder hen staan de prefecturen met verschilfende ambteaaren:,
die men prefecten en onder-prefecten zou kunnen noemen. De'
hoofd-prefecturen./oe, hebben eene afzonderlijke administratie, die
onder het opzigt der hooge provinciale regering staat; de prefecturen
van de tweede klasse heeten tscheoe; hare ambtenaren hangen
deels van het provinciaal bestuur, deels van dat eener hoofdpre-
fectuur af. De eigenlijke onderprefecturen, hien, vormen eene on-
derafdeeling van een foe of tscheoe. De foe’s, tscheoe’s en hiens
hebben ieder althans éénè met muren omgeven hoofdplaats, waarin
het bestuur woont. Dat zijn de steden van de eerste, tweede
en derde klasse, waarvan in de berigten der zendelingen zoo
dikwijls gewaagd wordt. Aan de hoofden der prefecturen en onder-
prefectnren i3 het innen der belastingen en de policie opgedragen.
2. Het département der wetenschap heeft aan zijn h^ofd
een directeur van het onderwijs; op hem volgen de hoofdprofes-
soren in de aanzienlijkste steden, en onder deze staan de overige
leeraars. De directeur doet jaarlijks eene inspectiereis, om de Studenten
te examineren en hun den längsten wetenschappelijken graad
toe te deelen. Alle drie jaren komen examinatoren, leden van de
académie der han-lin, nit Peking, om de buitengewone examens
af te nemen en den tweeden graad te verleenen. Allen, die de-
zen reeds bezitten, moeten op zijn tijd naar Peking komen, om
daar het examen af te leggen voor den hoogsten rano-
3. Het département der gabelle houdt het toezigt op de be-
reiding en de verzending van het zout.
4. Het commissariaat is belast met de bewaking van het
graan, dat een hoofddeel der belasting nitmaakt, en met de verzending
daarvan naar de hoofdstad.
5. Het département van den handel gaart de tollen in de
rivier- en zeehavens. Het onderhoud der dijken aan de Gele Eivier
staat onder eene afzonderlijke directie, die in de provinciën Tschi-ly,
Schang-toeng en Ho-nan van het provinciale bestuur onafhankelijk is.
De land- en de zeemagt in de provinciën staan onder den
tsoeng-toe öf vicekoning. De Chinezen maken weinig onderscheid
tnsschen beide wapens en de graden hebben dezelfde benamingen. De
generaals heeten ti-toe; er zijn zestien, van wie slechts twee uitslui-
tend tot de zeemagt behooren. Ieder generaal heeft een hoofdkwar-
tie r, waar het grootste deel zijner brigade ligt; de overige troepen
worden over de verschilfende posten verdeeld. Buitendien liggen in
sommige vestingen Mandschoesoldaten, onder een tsiang-kiung, die
alleen van den keizer afhangt en de hooge burgerlijke beambten in
toom moet houden en hen van verraad en oproerigheid afschrikken.
Deadmiraals, ti-toe, en viceadmiraals, tsoeng-ping, blijven gewoonlijk
aan wal en laten het scheepscommando aan hunne officieren over.
Buiten al die hooge beambten heeft men eene ontelbare
menigte mindere, welker titels en namen in het „boek der amb-
ten” naauwkeurig staan opgeteekend. Om een overzigt van het
personeel der chinesche administratie te verkrijgen, heeft men slechts
den officielen en ontzettend vervelenden „keizerlijken almanak” door
te bladeren, waarvan alle drie maanden een nieuwe uitgaaf verschijnt.
Uit deze opgaven zal men kunnen opmaken, dat de regering
ja wel absoluut, maar daarom toch niet noodzakelijk tyranniek is.
Indien zij dit laatste was, zou zij waarscbijnlijk niet meer bestaan.
Om orde onder eene zoo ontzettende menigte menschen te houden,
was eene tot in kleinigheden gaande centralisatie noodig, die dan
ook van den eersten grondvester der chinesche dynastie tot op den
huidigen dag stand gehouden en alle omwentelingen en dynastieveranderingen
overleefd heeft. Onder deze Sterke, krachtige en
men mag zeggen verständig uitgedachte inrigtingen hebben de Chinezen
naar hunne wijze een over het geheel rüstig en zeer drage-
lijk leven kunnen leiden. Evenwel moet men blind zijn, om niet
te bespeuren, dat zij tegenwoordig op een punt zijn aangekomen,
waar het goede op verre na niet meer tegen het kwade opwegen
kan. Met de zedelijkheid, met kunsten, met nijverheid, kort-
om met alles gaat het den kreeftengang, en de nood en het mis-
noegen maken snelle vorderingen. De omkoopbaarheid in hare
hatelijkste gedaante dringt in alle betrekkingen door, het regt wordt
aan de meest biedenden verkocht, en de mandarijnen van alle klas-
sen beschermen het volk niet meer, maar onderdrukken en plünderen
het waar en op wat wijze zij slechts kunnen. Deze wanor-
delijkheden en misbruiken, waarop wij in den loop van ons verhaal
meermalen terugkomen zullen, zijn trouwen3 geenszins een noodzakelijk
gevolg van de chinesche staatsinrigtingen. Men mag niet al
te minachtend op de Chinezen neerzien, want men kan toch veel
van hen leeren. In meer dan een opzigt zijn zij een hoogst belang