die der dapperste volken. Bij het lezen der jaarboeken vindt men
honderde voorbeelden van de moedigste volharding, en China levert
meer dan den tegenhanger tot de verdediging van Saragossa op.
In den oorlog tegen de Engelsclien wierpen de Chinezen,
’t is waar, hunne wapens weg en gingen als eene kudde schapen
aan het loopen. Daar deden zij evenwel hoogst verständig aan;
want de wederzijdsche strijdkracht stond hier zoo buiten alle ver-
houding, dat dapperheid hoegenaamd niets uitrigten kon. De
Chinezen hadden bogen en lontgeweren, de Engelschen uitmun-
tende buksen en kanonnen; zij schoten met alle gemak de haven-
steden in brand en geen chinesehe kogel kon hen deren, daar
deze niet half zoo ver als de engelsche reikte. Onder zulke om-
standigheden was tegenweer onraadzaam, ja eene volstrekte onmo-
gelijkheid. De schuld daarvan is alleen aan de chinesehe regering
te wijten. De Chinees is vernuftig, schrander en vlug van be-
g r ip ; daarbij is hij volhardend en als hij wil ongemeen roerig;
hij is aan gehoorzaamheid gewend en onderwerpt zieh willig aan
de strengste krijgstucht; en nog een ding: hij heeft slechts zeer
geringe beboeften en kan ontberen, kan honger en dorst, hitte
en koude verduren zoo goed als de beste. Zijn land kon vele
millioenen tot de krijgsdienst geschikte manschappen leveren. Ook
tot het scheppen eener duchtige zeemagt zijn alle vereischten voor-
handen. China heeft uitgestrekte kusten met eene met de zee
vertrouwde bevolking; de oeverbewoners der groote rivieren bren-
gen een groot deel van hun leven op het water door; uit ieder
der honderdduizende visschers kon men een goed matroos maken,
en den scheepsbouwers zou het niet moeijelijk vallen , naar euro-
pesche modellen te leeren arbeiden. Een geniaal, waarachtig
groot man, die al wat bruikbaar is rondom zieh wist te ver-
eenigen en der natie weder nieuw leven vermögt in te blazen,
zou China op nieuw tot eene ontzagwekkende hoogte können op-
voeren. Evenwel moest hij in den volsten zin des woords een
hervormer zijn, moest zieh van de oude overleveringen geheel
losrukken en zijn volk omscheppen. Dat trouwens zou ook voor
een groot man geen geringe taak zijn.
De jonge Mandschoeprins, die in 1850 den troon beklom, zal
zulk een hervormer niet zijn. Hij begon zij ne regering met erge
mistasting; hij liet de staatsmannen te regt stellen, die zieh onder
den donder van het engelsch geschut genoodzaakt gezien hadden,
aan de Europeers veel toe te geven. Hij koos zijne raadslieden
onder de mandarijnen, die aanhangers van het vermolmde oude
stelsel zijn en diepen wrok tegen al wat europeesch is voeden.
Evenwel is China nu eens tot verkeer met het buitenland gedwon-
»en en kan op den duur geen quarantaineleven blijven leiden.
Te Kin-tscheoe bleven wij twee dagen. Onze verdere reis onder-
namen wij -te land. Terwijl in de stad nog alles stil en rüstig was,
vonden wij buiten de poort de Chinezen druk en vrolijk aan den
arbeid, zoo lang het nog geen middag was. Alsdan echter was de
hitte stikkend als in een gloeijenden oven. Gedurende den nacht
plaagden de muggen ons op ontzettende wijze. Wij besloten dus
over dag uit te rüsten en eerst tegen den avond onze reis te ver-
volgen. Dat druischte nu zeker tegen het chineesch gebruik aan,
doch wij maakten aan alle tegenwerpingen een einde door aan te
merken, dat men in ons vaderland bijna nog meer in den nacht
dan bij dag reisde. Zoo werd dan een renbode vooruit gezonden,
om op de verschillende rustplaatsen het noodige tot ons onthaal
te beschikken. Men schijnt in Europa vrij algemeen van meening te
zijn, dat de Chinees even streng, ernstig en onverzettelijk als een
stoisch wijsgeer is; maar toch integendeel, hij is wuft, verander-
lijk en anders om te stemmen als een kind. Ons gansche gevolg
was in den beginne tegen ons plan, om de reis alleen bij nacht
te vervolgen, ten sterkste ingenomen; maar toen wij van ons be-
sluit niet waren af te brengen, betoonden zij toch weder het
brandendste ongeduld; mandarijnen en Soldaten keurden bij nader
inzien ons veranderd reisplan ten volle goed, stelden er zieh wie
weet wat genoegen van voor, en stonden te trippelen van ongeduld.
Tegen tien uur ’s avonds braken wij op en ons gezelschap
maakte eene schitterende vertooning. De ruiters, die den trein
openden, hadden brandende toortsen, ieder voetganger zwaaide
eene lantaarn, en elke palankijn ook was met vier lantarens
verlieht. Iedereen was vrolijk, juichte en zong; men stak
zwervers af en deed raketten opstijgen; want zonder vuurwerk is
in China vermaak noch blijheid denkbaar.
De zelfs bij nacht onuitstaanbare hitte tastte nogtans onze ge-
zondheid aan, en wij waren blij en dankbaar, toen wij eindelijk
Kuen-kiang-hien, eene stad van de derde klasse, bereikten.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.