uitkomst en lachten er niet om, dat de pap of het deeg, dat hij
om het beschadigde deel sloeg, uit motsteenen, gelijk men die in
de kelders vindt, witte peper en eene levend in eene mortier ge-
stample hen heette te bestaan. In 1840 was bij ons in ons se-
minarium te Macao een jonge Chinees, dien wij weder wegzenden
wilden, wijl hij stokdoof geworden was. Verscheiden chinesche
meesters, doctoren uit Erankrijk, Engeland en Portugal hadden de
een dit, de ander dat aan hem gedaan en hem in ’t eind opgegeven.
Nu hadden wij in ons huis ook een Christen, eerst onlangs uit
eene der missien in den omtrek van Peking tot ons overgekomen,
een gewoon veldarbeider. Deze herinnerde zieh, dat de boeren
in zijn land de doofheid genezen met zekere, hem op het oog be-
kende plant, welke hij in de nabijheid van Macao na lang zoeken
zelf ook werkelijk vond. Hij kneusde en stampte de bladen, liet
het sap in de ooren van den doove druppelen, en deze kon na
een paar dagen weder hooren en zijne Studien voortzetten. Hij
is tegenwoordig missionaris in eene der zuidelijke provincien. >—•
Wij zouden nog van eene menigte andere soortgelijke vreemde ge-
nezingen kunnen verhalen.
De Chinezen hebben ook ziekten, die hun eigenaardig zijn
en elders niet voorkomen. Andere hebben zij met Europa ge-
rneen; doch vele westersche krankheden zijn hun ook ten volle
onbekend. Longtering en cholera worden door de chinesche art-
sen voor ongeneeslijk gehouden. Deze laatste schijnt zieh allereerst
in China vertoond te hebben, voordat zij andere landen van Azie
en Europa epidemisch aantastte. Vroeger was zij in China niet
bekend. Vele bewoners der provincie Schan-tong hebben ons het
volgende verhaald, waarbij wij aanmerken, dat die lieden oogge-
tuigen waren. In het eerste jaar des overleden keizers, d. i. 1820,
rustten op zekeren dag zware neveldampen van roodachtige kleur
op het Gele Meer. Zij waren eerst vrij dun en ligt, maar werden
langzamerhand digter en grooter, Stegen hooger en hooger,
en vormden ten laatste eene zware roode wolk, die verscheiden
uren in de lucht bleef hangen. Ook ditmaal, gelijk bij alle bui-
tengewone natuurverschijnselen, werden de Chinezen door schrik
overvallen. De bonzen brandden betooverd papier en wierpen
dat in het meer; men droeg het beeid van den grooten draak in
processie rond, daar men het er voor hield, dat die onheilzwan-
gere wolk een teeken van zijne verbolgenheid was. Vervolgens
werd op verschillende punten längs den oever eene schrikbarende
ketelmuziek uitgevoerd. Al wat een arm roeren kon, mannen,
vrouwen en kinderen sloegen op keteltrommen en tamtams, op
keukengereedschap en allerlei metaal, en verhieven daarbij een
ontzettend geschreeuw. Wij hebben in de groote steden van het
zuiden meermalen tooneelen van dien aard bijgewoond; alle in-
woners bleven in de huizen en maakten een leven als een oor-
deel. Men kan zieh niets vreeselijkers voorstellen, dan zulk een
heisch tumult in eene volkrijke stad.
Terwijl de bewoners der provincie Schan-tong zoo het drei-
gend onheil, dat zij wel niet kenden, maar toch vermoedden,
trachtten te bezweren, dreef eene windvlaag de digte wolk uiteen;
zij verdeelde zieh eerst in verschillende zuilen en daalde vervolgens
op het land neder. Thans verbreidden de roodachtige dampen
zieh wijd en zijd, kronkelden bij de hoogten op, trokken
door de dalen en raakten dorpen en steden. En den volgenden
morgen waren in alle plaatsen, waar de roode damp zieh vertoond
had, de menschen door eene raadselachtige ziekte aangetast,
die na weinig uren den dood na zieh sleepte. Van deze krank-
heid stond niets in de boeken der artsen; zij was nieuw, onver-
klaarbaar, tastte jong en oud, rijk en arm aan, en bond zieh
aan geenerlei regel. Geen tegenmiddel baatte. De pestilentie
ontvolkte eerst de provincie Schan-tong, trok vervolgens noord-
waarts naar Peking, woedde het sterkst in volkrijke plaatsen,
waar zij, vooral in de rijkshoofdstad, naar evenredigheid veel
meer menschen dan elders wegsleepte, overschreed den grooten
muur en verloor zieh, gelijk de Chinezen meenen, in het grasland
der Mongolen. Het is nogtans waarschijnlijk, dat zij den kara-
vanenweg tot aan de russische grenspost Kiachta volgde, naar t
noordwesten door Siberie ging, en in 1830 Eusland, Polen en
vandaar het verdere Europa bereikte.
In China kan iedereen zieh op de medische practijk toeleg-
gen; de regering bekommert zieh daarom niet, wijl zij meent,
dat, waar ’t op leven, sterven en gezondheid aankomt, de zieke
zelf wel wijs en voorzigtig genoeg zijn zal, om een bekwamen
doctor te kiezen. Wie dus maar eenige receptboeken heeft en
de medicamenten weet te noemen, doctert er frisch op los. Op
de medieijnen leggen zieh dan ook vele candidaten toe, die het
tot geen der hoogere graden kunnen brengen en dus van de man-
darijnplaatsen blijven uitgesloten. Het wemelt in China * van
doctoren, niettegenstaande, gelijk wij reeds zeiden , ieder Chinees