dat de warme wijn was opgedragen. Wij begaven ons in de
zaal, waar de soldatenmandarijn nit Tschoeng-king naar gewoonte
zijne plaats aan de tafel had ingenomen. Wij gaveu hem te kennen,
dat hij gaan moest, want met zulk een man wilden wij
voortaan niet meer aan dezelfde tafel eten. Hij scheen dit ons
zeggen eerst als scherts te willen opnemen, doch onze gansche
houding bewees hem, dat het wel wezenlijk ernst was, en zoo
moest hij dan aftrekken en zijne rijst elders nuttigen. Dat de
stemming der mandarijneu aan tafel niet zeer vrolijk was, zal men
ligt begrijpen kunnen; zij wierpen elkaar bedenkelijke blikken toe en
de door ons aangekondigde regtspraak hield hen veel meer bezig
dan het eten. Wij voor ons twijfelden toch half en half, of wij
de zaak niet wel wat te ver hadden gedreven, en of ’t niet raad-
zaam zijn zou, een eervollen terugtogt mogelijk te maken. Alles
wel overwegende, oordeelden wij het nogtans b est, op den eenmaal
betreden weg kloekmoedig voort te gaan, bo venal om de door de ver-
volgingen ter neer geslagen Christenen weder moed in te boezemen.
Na het eten werden thee en pijpen gebragt, en nu moest
eindelijk het zwijgen ophouden. Wij zeiden: „Ons dunkt, dat
thans wel alles tot de teregtzitting zal zijn voorbereid; zij moet
nog dezen avond plaats vinden. Is het uur reeds bepaald?”
Meester Ting antwoordde: „Alles zal naar uwen wensch geschieden.
De prefect heeft de zaak ter hand genomen; hij is een
zeer bekwaam man en iedereen weet, dat hij ook zelfs de moeije-
lijkste regtsvragen weet te behandelen. Alles zal goed gaan, en
gij kunt ten volle gerast zijn. Slechts kunt gij de zitting niet
bijwonen, wijl dat tegen de rijkswetten strijdt; doch daarop komt
het immers ook weinig aan.” — „Integendeel, daar komt juist alles
op aan. Gij moogt u vast overtuigd houden en hebt er u in
alles naar te rigten, dat wij elk vonnis voor onwettig verklären,
dat achter onzen rag geveld wordt.” — Zoo bleven wij dan na
lange en levendige onderhandelingen nog altijd op hetzelfde punt.
De door het tribunaal afgezonden onderhandelaars gingen af en
toe; doch wij hadden geen lust, den ganschen nacht te par-
lamenteren, en droegen meester Ting o p , als ons ultimatum
over te brengen: dat wij ons, ingeval de zitting tegen tien
uur ’s avonds niet begonnen was, onverwijld ter rast zouden
begeven en alsdan zoo lang te Leang-schan blijven tot de zaak
beslist was. Ons besluit was onherroepelijk. Te tien uur
was Ting niet terug, en dus gingen wij slapen.
Tegen middernacht wekte ons eene deputatie en meldde, dat
alles tot een teregtzitting was voorbereid, waarbij wij konden tegen-
woordig zijn. Schoon de tijd ons nu ook niet zeer gepast toe-
scheen, wilden wij toch daarop geen aanmerkingen maken, daar
het den mandarijnen reeds groote overwinning moest gekost hebben,
zieh op zulk eene wijze naar onzen wil te voegen. Wij stonden
dus op, trokken in der haast onze kleederen aan, en stapten ieder
in een palankijn, door geregtsdienaars met fakkels omgeven. Uit
Lha-ssa en Tsching-toe-foe waren wij nog met de wijze van pro-
cesvoeren bekend, en wij hadden een plan ontworpen, waarnaar
wij ons gedrag wilden inrigten. De zaal was door bonte papieren
lantarens schitterend verlieht en eivol met nieuwsgierigren, on- O O ~
der welke zieh vele Christenen bevonden. De aanzienlijkste amb-
tenaren en onze drie mandarijnen stonden op eene tribune eenige
voeten boven den vloer; achter eene lange tafel stonden verscheiden
stoelen. De mandarijnen ontvingen ons met de gebruikelijke
beleefdheid; de prefect verzocht ons, plaats te nemen en de zitting
te laten beginnen. Thans was een zwaarwigtig oogenblik
gekomen, want thans gold het de netelige vraag: „Hoe zal men
zieh plaatsen?” Niemand scheen het daarover met zichzelv’ eens
en de prefect zelf in ’t onzekere, hoe ver zijne prerogatieven
tegenover ons gingen. Wel is waar droeg hij op zijn violetkleu-
rigen zijden rok den grooten keizerlijkeu draak; maar wij hadden
daar een fraaijen rooden gordel tegenover te stellen. De prefect
had een blaauwen kogel, maar op ons hoofd prijkte eene gele
muts. Na eenig aarzelen was ons besluit genomen. Wij namen
zonder omstandigheden den presidentszetel in beslag en wezen
onzen bijzitters de stoelen regts en links aan, welke ieder volgens
rang en waardigheid had in te nemen. Onze handelwijze verwekte
ender de toeschouwers merkbaar eenige bevreemding, doch gaf
verder geenerlei aanleiding tot stoornis. De mandarijnen waren
kennelijk in verwarring geraakt en schikten zieh lijdelijk.
Thans begon de teregtzitting. De brief en het pakje werden
als bewijsstukken voor ons op tafel gelegd. Wij lazen den brief
hardop voor, zeiden er enkele woorden over en lieten hem aan
den militairen mandarijn uit Tschoeng-king toekomen, die aan
het benedenst einde op de regterzijde zat. Hij erkende, den
brief geopend te hebben, en maakte ook ten aanzien van het
pakje met geconfijte vruchten en een paar welriekende colliers van
kruidnagels en sandelhout geen tegenwerpingen. Hierop gelastten