De buitenlanders laten zieh door zulke roerende comedies niet
zelden ora den tuin leiden. Zendelingen, die nog nieuwelingen
in het land zijn en deze buigzame menschen , die in een omme-
zien aan de meest verschillende aandoeningen uitdrukking weten
te geven, nog niet van nabij kennen, meenen lieden voor zieh te
hebben, die voor diepe indrukken vatbaar zijn. Zij blijven nog-
tans niet lang in dien waan, maar bemerken spoedig, hoe zeer
huichelarij en geveinsdheid hier als eene tweede natuur geworden
is. Sleehts hoogst zelden treft men bij een Chinees een zweem
van opregtheid en hartelijkheid aan.
Wij hebben gezegd , dat bij de begrafenissen de meest mo-
gelijke pracht en weelde worden ten toon gespreid. Yooral de
bemiddelden noodigen tot zelfs de verste verwauten en vrienden,
om den lijktrein toch maar zoo lang mogelijk te maken. De bij
die gelegenheid gedragen rouwkleederen moet de familie van den
overledene leveren; ook heeft zij het gevolg dagen achtereen te
onthalen. Muzikanten en klaagvrouwen mögen niet ontbreken.
In China verstaat iedereen de kunst, om dadelijk met tränen ge-
reed te zijn, maar desniettemin zijn er nog vrouwen, die van het
weenen en jammeren hare kostwinning maken en ’t in huilen en
snikken tot den hoogsten graad van volmaaktheid hebben gebragt.
Zij gaan achter de kist met loshangend haar in lange witte rok-
ken en met een touw tot gordel. Haar weeklagen wordt geaccom-
pagneerd door doffe slagen op de keteltrom en door ’t knallen
van zwervers, die in menigte worden afgestoken, tot zieh
eindelijk ook de gillende toonen van schelle muziekinstrumenten
in ’t oorverscheurend misbaar mengen. De Chinezen beweren, dat
die vuurwerken en de kruiddamp de booze geesten verdrijven, die
de kist volgen om zieh van de ziel van den doode meester te
maken. Deze geesten zijn uiterst hebzuchtig; men zoekt hen
daarom in hunne zwakke zijde aan te tasten, laat onderweg nu
en dan een paar sapeken vallen en strooit bankbriefjes rond, die
de wind dan door de lucht doet vliegen. Daardoor zoekt men de
booze geesten beet te nemen; want het is geen echt, gangbaar bank-
papier, waarmede men zoo gul is, maar ’t zijn nagemaakte briefjes,
met welke men de demons fopt, die dus in China zeker veel
minder slim moeten zijn dan de menschen, door wie zij zieh laten
verschalken. Terwijl zij toch op dat vermeende papieren geld jagt
maken, neemt de ziel van den afgestorvene de günstige gelegenheid waar
en kan de kist volgen zonder door de duivels gepakt te worden.
De chinesche sceptici zoeken zieh bij de begrafenissen zoo
veel mogelijk van de medewerking der bonzen en tao-sse te ont-
slaan. Zij gevoelen bij hun leven geen godsdienstige behoefte en
’t is dus te begrijpen, dat zij de religie ook na den dood voor
ten volle onnut houden. Yooral de aanhangers van Confucius
moeten een gebed of offer voor de afgestorvenen overbodig achten,
daar zij gelooven, dat met den dood voor den mensch alles
afgedaan is en dat de ziel zieh in het ijdel niet verliest. Nu en
dan echter worden ook wel bonzen uitgenoodigd, om den begra-
fenistrein zoo veel te luisterrijker te maken. Wij woonden in den
omtrek van Peking de begrafenis van een hoogen mandarijn bij,
waaraan alle lama’s , bonzen en tao-sse, die men van heinde en
ver bij elkaar had kunnen brengen, deel namen. Ieder verrigtte
de ceremonien zijner eigene secte en bevestigde zoo de bekende
uitspraak: San-lciao, y-kiao, d. i. de drie godsdiensten zijn sleehts
eene.
De Chinezen hebben de gewoonte, aan hunne dooden spij-
zen voor te zetten, of leggen ook wel schitterende gastmalen voor
hen aan. Men plaatst de spijzen voor de baar, zoo lang de kist
zieh nog in huis bevindt; later worden die op het graf neerge-
zet. De gemeene man volgt dit overoude gebruik zonder er ver-
der veel bij te denken. Dat de doode van de hem aangeboden
geregten iets gebruiken zou, gelooft bezwaarlijk iemand, en aller-
minst een volgeling van Confucius, die immers de volslagen ver-
nietiging van ligehaam en ziel aanneemt. Wjj vroegen eens een
met ons bevrienden mandarijn, die een kostbaren schotel voor de
kist van een overledenen ambtgenoot had doen opdragen, of hij
meende, dat een doode nog spijs en drank noodig had. Hij ant-
woordde: „Hoe kunt gij mij tot zulk eene gedachte in staat achten
en aannemen, dat ik zulk eene dwaasheid geloof? Wij willen
alleen het aandenken onzer verwanten en vrienden vereeren,
eene getuigenis geven, dat zij in onze herinnering leven, en dat
wij hun nog even gaarne dienst doen, als bij hun leven. Wie
zou onnoozel genoeg zijn, om te meenen, dat dooden spijs be-
hoeven? De kleine (geringe) man vertelt daar wel allerlei onge-
rijmde dingen van; maar die is in alles onwetend en ligtgeloovig.”
De vereering der voorvaders herinnert in vele opzigten aan
de lijkoffers, welke men aan de dooden brengt. Yan oudsher
hebben de Chinezen in hun huis eene plaats gehad, die aan de
voorzaten der familie gewijd is. Bij de vorsten, hooge manda