andere zeehaven behoeft te liebben opgehouden, om met kennis
van «&kbn over alles te kunnen spreken, wat in bet uitgestrekte
rijk gebeurt. Dat is nogtans bepaald anders. Zeker is er een
chinesche typus, dien men overal in het rijk wedervindt en waar-
van ieder Chinees zonder uitzondering iets aan zieh draagt. Der-
gelijke karakteristieke trekken heeft men in de taal, in de phy-
siognomie, in de zeden en voorstellingen, in de dragt en in vele
nationale vooroordeelen. Daarin en daarnevens komen nogtans
zoo vele afwijkingen, wijzigingen en schakeringen voor, dat men
bij een eenigzins geoefenden blik op t eerste gezigt ziet, of men
een mensch uit het noorden of zuiden, uit het oosten of westen
soor zieh heeft. Eeeds uit de eene provincie in de andere körnende
bemerkt men ligt, dat veel een geheel ander aanzien ver-
krijgt; de taal wordt van lieverlede anders en ten laatste geheel
onverstaanbaar, en de snede der kleederen verschilt zoo, dat men
een Pekinees dadelijk van een Cantonees onderscheidt. ledere
provincie heeft hare eigenaardige gebruiken, zelfs in belangrijke
dino-en, als b. v. in de verdeeling der belastingen, in het aangaan
van contracten, in den bouwtrant der hnizen. Ook zijn bijzondere
Privilegien en wetten voorhanden, welke de regering niet dürft
aantasten. E r bestaat schier overal een gewoonteregt, en dit ver-
breekt de administratieve eenheid. lusschen de achttien rijkspro-
vincien zijn even veel afwijkingen en wezenlijke verscheidenheden
aan te wijzen, als onder de verschillende staten van Europa. De
Chinees, die uit de eene provincie in de andere komt, ziet zieh
in zeker opzigt in een hem vreemd land verplaatst. Dit is ook
ligt begrijpelijk; waut het chinesche rijk bestaat uit de vereeniging
van een aantal koningrijken, die vroeger dikwijls van elkaar ge-
scheiden waren en hunne bijzondere vorsten en eene eigene wetge-
ving hadden. Deze rijken zijn op verschillende tijden vereenigd en
onder een scepter gebragt, maar nooit zoo geheel ineengesmolten,
dat zij eene volmaakte eenheid vormen. Een ervaren waarnemer
onderscheidt ligt de verschillende elementen, waaruit het grooterijk
is zamengesteld.
Wie zieh eenigen tijd in Macao of in de factorijen bij Can-
ton heeft opgehouden, verkrijgt daardoor nog geen regt om een
oordeel over China te veilen. Een missionaris, die jaren lang in
eene chinesche Christengemeente leefde, leert zonder twijfel het dis-
tric t, waarin zijn werkkring lig t, van vrij nabij kennen, doch zou
grovelijk dwalen, indien hij de zeden en gebruiken z ij n e r nieuwbekeerden
voor algemeen wilde houden. De lezer begrijpt, hoe
moeijelijk het zijn moet, van China en Chinezen een juist denkbeeid
te verkrijgen, als men niets anders tot bronnen heeft dan
de werken van reizigers, die verder niet dan de weinige voor
Europeers geopende havens kennen. Aan deze boeken ontbreekt
eenvoudig . . . . zaakkennis, en op hunne schrijvers valt verder niets
aan te merken, d a n . . . . dat zij land noch menschen kennen. Ne-
men wij ’t volgende eens tot voorbeeld! Een. bewoner van het
Hemelsehe rijk wil Europa leeren kennen, gaat scheep en komt
in eene europesche haven, Havre b. v. Nu verstaat hij echter
geen enkel woord fransch en moet zieh met een kaailooper be-
helpen, die toevallig een woord chineesch verstaat. Dezen ver-
eert hij met den titel van zijn toen-si, d. i. tolk, die zieh met
de gebarentaal zoekt te helpen, waar — wat meestal het geval zal
wezen — zijn weinigje chineesch te kort schiet. Met dezen toen-si
kuijert de Chinees eenige dagen of weken lang van den morgen
tot den avond in de straten van Havre ro n d , ziet allerlei nieuws,
dat zijne verbazing wekt, en neemt zieh voor, zijnen landslieden
van al die wondere dingen uitvoerig verslag te geven. Hij gaat
in de winkels, verwondert zieh over het vele vreemde, dat hij daar
ziet, koopt van alles, dat hem merkwaardig en eigenaardig toe-
dunkt, maar moet natuurlijk alles driemaal te duur betalen, wijl
zijn tolk met den koopman onder een deken schuilt en beiden
den barbaar uit de oostelijke zeeen zoo veel mogelijk sapeken willen
afzetten. Het spreekt van zelf, dat onze Chinees een philosoof
en moralist zal zijn;.hij schrijft dus tot laat in den nacht, teekent
alles op wat hem merkwaardig voorkomt, en de kaailooper-tolk
moet hem daarbij helpen en wordt met vragen op vragen overstelpt.
Wel is waar worden zijne mededeelingen slechts ten halve verstaan
en begrepen; maar desalniettemin worden toch aanteekeningen
in het dagboek geschreven, want men reist niet naar ’t verre
Westen om met schoone bladen terug te komen. Men moet toch
iets weten te verteilen! Na een verblijf van ettelijke maanden te
Havre scheept de Chinees zieh weder in en bereikt gelukkig zijn
vaderland. Zijne vrienden bestormen hem om mededeelingen aan-
gaande een zoo merkwaardig, nog zoo weinig bekend land als
Erankrijk. De Chinees heeft veel dingen gezien en ook veel,
waaraan hij te voren nooit gedacht had. Hij is een wetenschap-
pclijk gevormd man en schrijft in de Pekinger Courant een zeer
interessant artikel over Havre. Daarmede is ’t echter niet afge