liier in dit kabinet; gij kunt hier alles zien en hooren, zonder
dat iemand u bemerkt.” Hij riep een dienaar, die een venster
openen en het gordijn neerlaten moest; daarop keerde hij in de
zaal terug en de zitting begon weder, nadat de trawanten, beulen
en geregtsdienaars tot driemaal toe geroepen hadden: „Men gedrage
zieh betamelijk en bescheiden!”
De regter bladerde in een pakket, dat tot de acten behoorde,
en liet door een der aan zijne linkerhand staande ambtenaren den
beschuldigde vragen, of hij niet zekeren Ly-fang kende, die vroe-
ger smid in een naburig dorp was geweest. Wij hebben vroeger
reeds aangemerkt, dat geen mandarijn in het gewest zijner geboorte
een post mag bekleeden; hij kent dus het provinciaal dialect niet
naauwkeurig en moet zieh in den omgang met gemeene lieden
van een tolk bedienen. Dus bragt ook hier de tolk die vraag
aan den beschuldigde over. Deze ligtte het hoofd een weinig van
de borst op, keek met den blik van een wild dier den regter
aan en antwoordde op onbeschaamden toon, dat hij van dien Ly-fang
wel eens gehoord had. — „Gij kent hem en hebt met hem in aanraking
gestaan ?” — „Ik heb van hem hooren spreken, maar ik
ken hem niet.” — „Wat, wilt gij hem niet kennen? Het is be-
wezen, dat hij zieh geruimen tijd op uwe bark heeft opgehouden;
dus looehen niet langer, maar antwoord ronduit op de v ra ag :
Kent gij Ly-fang?” — „Ik ken hem niet, maar heb wel van hem
hooren spreken.” — Thans nam de mandarijn een bamboezen
stokje en wierp dat midden in de regtszaal. Op zulk een stokje
staat een getal, dat aangeeft, hoeveel slagen de patient bekomen
moet; doch 5t is gebruikelijk, dat telkens het dubbel getal slagen
wordt gegeven. Nu bij deze gelegenheid raapte de beul het stokje
op en riep op zingenden toon: „Vijftien slagen!” wat zeggen
wou: „De patient krijgt er dertig van elken beulsknecht,” —*
zoodat het getal schrikbarend aangroeide. Onder het publiek ont-
stond eenige beweging en allen keken riieuwsgierig dan naar den ge-
martelde, dan op de beulen, die thans met alte kracht op hem los-
sloegen. Hij schreeuwde ontzettend; zijn bloed spatte in het rond,
kleurde de bloote armen der pijnigers en droop bij hunne stokken neer.
Wij konden dat gruwelijke schouwspel niet langer mee aanzien
en vroegen den dienaar, die bij ons in het kabinet was gebleven, of
wij ons niet verwijderen konden, zonder dat wij door de zaal behoef-
den te gaan. Hij drong er op aan, dat wij de zitting tot het einde
toe zouden bijwonen, opdat wij zagen, hoe de aangeklaagde werd
losgebonden; doch wij verzochten hem nog te meer, ons dadelijk
te laten gaan, waarna hij dan ook zoo beleefd was, ons door een
langen gang tot aan de deur te brengen, waar onze palankijns
stonden. Bij het afscheid zeide hij: „Die man is een echt
koeän-koeen. Hebt gij ook veel zulke koean-koeens bij u te
lande?” Wij antwoordden hem, dat dergelijke lieden bij ons geheel
onbekend waren.
Die uitdrukking laat zieh niet woordelijk overbrengen. Men
duidt er eene klasse van bandieten door aan, die er eene eer in
stellen, de wet en de overheid te trotseren en gewelddadigheden
van allerlei aard te plegen. Een regte held is h ij, die met gelij-
ke ongevoeligheid slagen toebrengt en ontvangt, menschen in koelen
bloede ombrengt en den dood niet vreest. De koean-koeens zijn
zeer talrijk, vormen genootschappen en bieden elkaar getrouwelijk
ondersteuning. Velen oefenen nogtans hun bedrijf geheel op eigen
hand u it, en deze worden voor de allerwildsten gehouden. tWare
beneden hunne waardigheid een compagnon te hebben en zieh van
eenige vreemde hulp te bedienen; zij verlaten zieh op hunne eigene
kracht. Niets gaat boven de stoutheid dezer onmenschen, voor
wie de gruwelijkste moord, de vreeselijkste schanddaad eene
onweerstaanbare aantrekkelijkheid heeft. Uit hoogmoed en trots
verschijnen zij soms voor den regter om zichzelven aan te ge-
ven; zij bekennen alsdan al hunne misdaden, brengen de klaar-
ste bewijzen bij en verlangen een vonnis. Om een beschuldigde
te veroordeelen vordert de chinesche wetgeving diens eigene beken-
tenis. De koean-koeen loochent daarna weder al wat hij gezegd
heeft, en staat met onverzettelijke verstoktheid alle mogelijke fol-
teringen door, ja schijnt er behagen in te vinden, zieh de lede-
maten te laten verminken, als hij slechts de justitie trotseren en
de mandarijnen ergeren kan. Meermalen gelukt het een, weder
vrij te komen, en dat is dan zijn hoogste triomf. Men vindt in
alle steden verzamelingen van vlugschriften, die men eenigermate als
jaarboeken der regtspleging kan beschouwen; zij bevatten een verslag
van alle criminele processen, die naam maken, en bepaaldelijk le-
vensbeschrijvingen der beruchtste koean-koeens. Het volk verslindt
die boekjes, welke men voor weinig sapeken koopt.
De regtspleging is uiterst summier. Men kan zonder over-
drijving beweren, dat Erankrijk viermaal meer regters telt, dan
het gansche chinesche rijk. De beschuldigde heeft zeer weinig
waarborg, om werkelijk regt te krijgen; zijn leven en al het zijne