onderdanen is onttrokken, of bij een zijner ambtenaren, en heeft
ook iemand zieh over iets te beklagen? Voor dat alles ben ik
in des keizers plaats hier, krachtens het gezag, dat hij mij heeft
opgedragen.” Deze woorden herhaalde de uitroeper driemaal met
luider stemme. Het geldt namelijk als regel, dat de keizer in
zijne gewone werkzaamheden niet mag gestoord worden, tenzij een
stadhouder zieh aan stellige overtreding schuldig gemaakt of de
hoogste regtsbeambte zijne pligten verwaarloosd heeft. Zoo lang
het bewind volgens de beginselen der billijkheid gevoerd werd en
zoo lang regtschapene beambten den regterstoel bekleedden, zoo
lang ook was het rijk in een zeer bevredigenden toestand.” —
Deze laatste opmerking past ook op het hedendaagsche China.
Dit vervalt bij den dag meer en meer en gaat, welligt reeds in de
naaste toekomst, een ontzettenden val te gemoet. Wij hebben de
oorzaken dezer algemeene sloping en instorting nagegaan en bevon-
den, dat die hoofdzakelijk daarin liggen, dat de Mandschoe-dynas-
tie het oude regeringstelsel in vele wezenlijke punten zeer gevoelig
heeft aangetast. Zij heeft verordend, dat een mandarijn zijn post
op eene en dezelfde plaats niet langer dan drie jaren bekleeden
mag *), en dat niemand in zijne geboorteprovincie ambtenaar worden
kan. Het valt dadelijk in het oog, wat men zieh daarbij
tot doel had gesteld. De Mandschoes kwamen als veroveraars
naar China en maakten zieh ongerust over hun gering aantal; zij
verloren zieh ten eenen male in de ontelbare massa der chinesche
volken en moesten zieh zelven afvragen, hoe er mogelijkheid zou
bestaan, om zulk eene den vreemden onderdrukkers vijandig ge-
zinde natie te regeren. Het getal der Mandschoes was niet toe-
reikend om alle ambten en posten te bezetten; ook zoude zulk
een maatregel een al te hatelijk aanzien gehad hebben. De over-
wonnenen moesten derhalve nog op den duur posten en waardig-
heden blijven bekleeden. Die bij de hoogste collegien te Peking
werden in getal verdubbeld en voor de eene helft met Mandschoes,
voor de andere met Chinezen bezet. Aan deze laatsten bleef ook
geheel het pro vinciaal bestuur, met uitzondering van de hoogste
militaire betrekkingen en het commando in de vestingen, opgedragen.
In weerwil van dit alles was het moeijelijk, de nieuwe
dynastie te bevestigen; want het verdreven regerend geslacht had
*) Dit geldt zeker niet van alle mandarijnen of van de gezamenlijke
ambtenaarsklassen, maar denkelijk alleen van de hoogere. A.
onder de hoogere ambtenaren vele aanhangers, en deze konden
hun invloed doen gelden, zamenzweringen maken, het volk op-
ruijen, kortom eene menigte ongelegenheden berokkenen. Dit werkte
men tegen door den mandarijn van zijn vaderland te doen ver-
vreemden; in zijnen nieuwen werkkring kon hij geen vasten grond
verkrijgen, naardien hij niet langer dan drie jaren op eene en dezelfde
plaats bleef. De Mandschoe-dynastie gaf wel voor dezen nieuwen
maatregel een aantal schoon schijnende gronden op, welke zij
uit het algemeene nut en hare zorg voor het welzijn des volks
afleidde, en deed vooral uitkomen, dat de ambtenaren van alle
vooroordeelen en familie-invloeden onafhankelijker waren, als zij
buiten hunne eigene provincie werden .aangesteld; doch, gelijk
reeds gezegd i s , was de hoofdreden toch deze, dat men den invloed
der ambtenaren verzwakken en hen alleen van de regering
te Peking afhankelijk wilde maken. De dynastie heeft nu reeds
sinds twee eeuwen haar doel in dit opzigt ten volle bereikt: de
hooge ambtenaren worden uit de eene provincie in de andere ver-
plaatst, kunnen nergens vasten voet krijgen en blijven buiten alle
naauwere aanraking met het volk; de partijhoofden der nationaal-
chinesche rigting konden niet op ambtenaren rekeneu, welker
aanstelling slechts van zoo körten duur was, en dus lieten zij
zieh dan ook niet met zamenzweringen in. Het kon echter niet
anders, of deze politiek, die geheel de strekking had om een nog
nieuw gezag te versterken, moest langzamerhand de verderfelijkste
gevolgen na zieh slepen. Een maatregel, die eigenlijk slechts
voorbijgaand had moeten zijn, werd tot een fondamenteel begin-
sel, dat in hooge mate noodlottig geworden is. Ambtenaren, die
slechts voor eenigen tijd op eene plaats wonen, blijven daar eigenlijk
vreemd en knoopen geen naauwe betrekking met de inwoners
a a n ; zij maken zoo veel geld als ze kunnen, worden verplaatst
en doen op iedere andere plaats hetzelfde, tot zij genoeg bijeen-
geschraapt hebben, om in hun geboorteland onafhankelijk te kunnen
leven. Zij bekommeren zieh weinig om de verwenschingen
en den haat der onderdrukten, want heden zijn zij hier en een
paar maanden later ettelijke honderd mijlen ver verwijderd.
Zoo is het gekomen, dat de mandarijnen zelfzuchtig en on-
verschillig ten aanzien van het algemeene welzijn geworden zijn.
Het grondbeginsel der chinesche monarchie is weggenomen sedert
de ambtenaar niet meer als een huisvader te midden zijner hinderen
leeft, maar als een trekvogel zwervend is. Sedert de