gaf als martelaar zijn leven voor zijn gejoof. Zoo was dan de
weg van Han-tschoean af voor ons een geheiligd pad.
Eenige uren lang volgden wij een smallen weg, die tusschen
roode heuvels door kronkelt. Daar wies katoen en indigo in
menigte; in de dalen stond rijst. Weldra zagen wij het meer
Ping-hoe voor ons, welks blaauwe oppervlakte door den wind ligt
werd gerimpeld en in den zonneschijn als gepolijst staal blonk.
Aan den oever lagen drie vaartuigen voor ons gereed. De ma-
trozen heschen de lange, als waaijers toegevouwen zeilen van bam-
boes op, de roeijers gingen moedig aan het werk, en toen tegen
den middag een frissche wind opstak schoten wij pijlsnel oyer
de wijde oppervlakte van dezen prächtigen waterspiegel. Wij ont-
moetten eene menigte schepen van allerlei gedaante en verschil-
lende grootte met goederen en passagiers aan boord; ook de
visschersbooten waren zeer talrijk. Die vele jonken met hunne
gele zeilen en bonte paviljoenen maakten eene wezenlijk schilder-
achtige vertooning.
Ook enkele drijvende eilanden kwamen wij voorbij. Deze
zijn eene even vreemde als vernuftige uitvinding van den chine-
schen ondernemingsgeest, hoedanig zeker geen ander volk op aarde
heeft aan te wijzen. Zij bestaan uit drijvende vlotten, die meestal
van bamboes zamengesteld zijn, welk hout langen tijd tegen den
invloed van het water bestand is. Op deze vlotten heeft men
eene dikke laag vruchtbare aarde gebragt. Op zulk een eiland
wonen eenige landbouwersgezinnen in sierlijke huizen te midden
van tuinen en met zorg bebouwde akkers; zij schijnen over het
geheel welvarend en vinden in de vischvangst een bijkomend mid-
del van bestaan. Duiven en musschen hebben zieh in menigte
op deze eilanden genesteld. Midden op het meer vonden wij er
een, dat als een schip werd voortbewogen. Het vorderde echter
natuurlijk slechts langzaam, niettegenstaande het voor den wind
dreef en de bewoners niet alleen roeiden, maar ook vele zeilen
hadden bijgezet. Een daarvan was op het huis aangebragt; andere
zagen wij op verschillende punten verdeeld. De Chinezen zijn nu
hier, dan daar met deze eilanden, even als de Mongool zijne ten-
ten heden op de eene, morgen op eene andere plaats opslaat.
Zij zijn eene afgezonderde wereld midden in de civilisatie. Van
die vlottende eilanden vindt men op alle groote meren in China.
Zij verrassen zeer, wanneer men ze voor de eerste maal ziet, en
men bewondert den ondernemingsgeest van dit volk, dat door al,
wat het doet, onze verbazing wekt. Al spoedig echter komt men
tot de vraag: Waartoe zulke kunstige velden ? Men bedenkt,
hoeveel arbeid en inspanning het aan de arme lieden gekost moet
hebben, zieh op het water een akker en een hnis te verschaffen,
dat zij op het vaste land niet vinden konden. Bij het overwegen
daarvan rijzen treurige gedachten bij ons op. Wrat zal de toekomst
dezer ontzettende menschenmenigte zijn, die bijna te groot is ,d a n
dat China haar nog langer kan bevatten, en die haar heil op het
water zoeken moet, om daar schuil en onderhoud te vinden?
De europesche schrijvers hebben zieh groote moeite gege-
ven, om het cijfer der bevolking bij wijze van toenadering te
bepalen.
De Chinezen gaan bij hunne stalistieke opnemingen en bij het
teilen der volksmenigte met vrij veel naauwkeurigheid te werk.
In elke provincie wordt de bevolking volgens familien en belas-
tingpligtige personen opgeteekend en op afzonderlijke registers gebragt,
waarvan de uitkomsten openbaar gemaakt worden. In den
nieuweren tijd zijn in de wijze dezer opneming nogtans eenige
veranderingen ingevoerd; men houdt’ tegenwoordig namelijk van
enkele klassen, die geen belasting betalen, geheel geen aanteeke-
ning meer. Vandaar het groote verschil in opgaven voor tijdper-
ken, die weinig ver van elkaar liggen. Drie hoofdtellingen hebben
tot uitkomsten geleid, die tegelijk authentiek zijn en waarbij
toch het hoogste van het laagste cijfer niet minder dan 183,000,000
zielen afwijkt. China had in 1743, volgens pater Amiot,
150,265,475 zielen.; in 1761, volgens pater Hallerstein, 198,214,552,
en in 1 7 9 4 , volgens lord Macartney, 333,000,000 zielen. Volgens
de nieuwste opgaven, die in de jaarboeken der Mandschoe-
dynastie worden medegedeeld, klom het cijfer tot 361,000,000.
Dit is een ontzettend getal, en toch zijn wij geneigd, het voor
sreenszins overdreven te houden. Men zal zieh al naar de wijze
hoe en waar men reist in den beginne geheel verschillende voor-
stellingen ten aanzien van de talrijkheid der bevolking in China
vormen. Wanneer men bij voorbeeld door de zuidelijke provincien
komt en over land reist, zoo zal men denken, dat het land
onmogelijk eene zoo groote volksmenigte kan hebben, als men
heeft hooren opgeven. Men ziet niet veel dorpen en zelden zijn
die groot; ook vindt men onbebouwd land en kan zieh in Mongolin
verplaatst wanen. Zoodra men echter in diezelfde provin-
cien op kanalen en rivieren reist, bekomt men eene geheel andere