die tegenwoordig zeer zeldzaam zijn. — De stijl van het ge-
meene leven is opmerkelijk door eene menigte zamentrekkingen en
het gebruik van zamengestelde woorden. Daardoor wordt de homophonie
der schriftteekens vermeden en de losheid en ongedwon-
genheid bevorderd. — De academische stijl heeft iets van de beide
voorgaande; hij is niet zoo gedrongen als de classieke stijl en
niet zoo uitvoerig als de alledaagsche. Eene grondige kennis van
den antieken stijl is een onmisbaar vereischte tot het goed ver-
staan der oude werken en verder van de geschied-, staatkundige
en in het algemeen wetenschappelijke boeken, wijl deze alle zieh
door een stijl kenmerken, die aan den classieken grenst. Too-
neelstukken en soortgelijke voortbrengselen, vertrouwelijke brieven
en proclamatiën, die hardop moeten worden voorgelezen, schrijft
men steeds in den gewonen stijl.
De spreektaal is uit een beperkt aantal eenlettergrepige klan-
ken zamengesteld. E r zijn niet meer dan vierhonderdvijftig, die
nogtans door eene zeer fijne stembuiging en verandering van den
klemtoon tot nagenoeg duizendzeshonderd gebragt worden. Daar-
uit volgt, dat alle chinesche woorden zieh noodzakelijk tot gelijk-
luidende reeksen groeperen, en dat zoowel bij het lezen als bij het
spreken talrijke dubbelzinnigheden kunnen ontstaan. Men vermijdt
dat echter door synonyme of antitethische woorden bij te voegen.
Daardoor verdwijnen de dubbelzinnigheden en lijdt het mondeling
onderhoud geen stoornis. — Het Jcoean-Jioa, d. i. de algemeene taal,
wordt door de Europeërs ten onregte de „mandarijnentaal” gehee-
ten , alsof het alleen door de ambtenaren werd gesproken. Het is
echter de algemeene, overal gangbare taal van alle beschaafde
lieden in al de achttien provinciën. Men onderscheidt de ge-
wone taal van het noorden en die van het zuiden. De eerste is
die van Peking ; zij heeft veel keelgeluiden en aspiraten, wordt in
alle rijksbureaux gesproken, en de ambtenaren geven zieh moeite,
om haar volmaakt zoo te spreken, als men haar in de hoofdstad
hoort. De tweede is die van Nanking; zij heeft het keelgeluid niet
zoo als de pekinger spraak, is buigzamer en laat de verschillende
spraakgeluiden duidelijker hooren. —— Buiten deze beide onder-
afdeelingen der algemeene taal vindt men in de verschillende provinciën
plaatselijke tongvallen, welker uitspraak van de zuivere uifc-
spraak van het koean-hoa eigenaardig afwijkt. Menigmaal verstaan
de bewoners op den regier oever eener rivier die van den linker
n ie t, en zoo omgekeerd. Evenwel is de taal zoowel hier als daar
éóne en dezelfde, alleen de uitspraak is geheel verschillend, en
men moet naar het penseel grijpen, om zieh verstaanbaar te ma-
ken. Buiten en behalve dit patois hebben de provincién Koeang-
tong en Eo-kien ieder haar eigen dialect.
De chinesche letterkunde heeft eene overgroote menigte van
werken aan te wijzen. De catalogus der keizerlijke boekerij te
Peking bevat de titels van twaalfduizend werken met de inhouds-
opgaven. In de hoofdcatalogen worden vier groote afdeelingen
aangenomen. De eerste ornvat de heilige en de classieke boeken,
over welke wij reeds vroeger gesproken hebben. De tweede be-
helst de geschiedkundige werken. De Chinezen teilen tachtig historische
werken o p , die de geschiedenis der dynastien, welke vóór
die der Mandschoes heerschten, volledig bevatten; daarenboven
hebben zij nog een groot aantal kronieken en gedenkwaardigheden.
De eerste groote verzameling van oude historische documenten over
China en de aangrenzende landen is van Sse-ma-tsien afkomstig;
hij was in de eerste eeuw vóór onze jaartelling keizerlijk geschied-
schrijver. Zij bestaat uit honderddertig boeken in vijf deelen.
Het eerste bevat de fundamentale kroniek der keizers; het tweede
chronologische opgaven; het derde handelt over vóórschriftelijke
gebruiken, over muziek, astronomie, indeeling van den tijd, enz.;
het vierde levert levensbeschrijvingen van familién, die vorsten-
dommen hebben bezeten; het laatste eind'elijk bestaat uit zeventig
boeken en geeft berigten over vreemde landen en levensbeschrijvingen
van alle beroemde mannen. In het midden der elfde eeuw
bragt Sse-ma-koeang, wiens dichterlijke beschrijving van zijn tuin
wij boven meégedeeld hebben, de jaarboeken van de vijfde eeuw
vóór Christus tot 960 volgens onze tijdrekening — en dus tot de
Songdynastie, waaronder hij leefde— volledig bijeen. Tegen het
einde der dertiende eeuw schreef Ma-toean zijne beroemde encyclopedic
onder den titel van „Grondige onderzoekingen betreffende de
oude documenten van elken aard.” Hij geeft daarbij toelichtingen
en zijn werk bevat veel belangrijks over administratie, staatshuis-
houding, handel, akkerbouw, land- en volkenkunde. — De derde
afdeeling omvat zeer verschillende onderwerpen. Daartoe behoo-
ren: zedekundige verhandelingen, gesprekken van Confucius met
zijne vrienden, de gesprekken van den beroemden Tschu-hi, ver-
toogen over de hartstogten en de opvoeding; verder: werken
over de krijgskunst, verhandelingen over de strafwetten, over de
teelt en verpleging der zijdewormen, over artsenijkunde en na