gesprek met de mandarijnen uit de stad, die beleefd genoeg waren
om ons te bezoeken, kwamen wij evenwel tot de overtui-
ging, dat onze Mohamedaan verpligt was, ons in alles als man-
darijnen van den eersten rang te bekandelen, en ons dus ook in
de gemeentepaleizen kwartier moest verschaffen. Zoo had de chi-
nesche gezant te Lha-ssa, Ki-schan, het verordend, deels uit groot-
moedigheid, maar deels zeker ook uit nationalen trots, om aan
de vreemdelingen, welke hij uit Thibet verwijzen moest, een hoo-
gen dunk van de magt en grootheid van zijn vaderland te geven. o 0 u ,
Wij-moesten kunnen zeggen, dat ons in China overal een schitterend
onthaal was te beurt gevallen. Ki-schan had nogtans zijne rekening
buiten onzen kleinen Muzelman gemaakt, die een inhalige guit was.
Hij gebruikte de estafette, die ons altijd een dag vooruit was
om kwartier te bestellen, als handlanger en liet aan de mandarij-
nen in de steden zeggen, dat wij de eigenzinnigheid hadden van in
de koeng-koeans niet te willen vernachten, waarom hij best achtte,
zieh naar onze luimen te schikken en ons onzen intrek te laten
nemen, waar wij verkozen. De mandarijnen hadden daar natuur-
lijk niets tegen, wijl het hen van alle zorg en moeite onthief.
De Muzelman oordeelde het reeds genoeg, dat wij in eene aimoe-
dige herberg sliepen en ons met wat gekookte rijst, ingelegde groen-
ten en eenige sneden spek liefen afzouten; ook zal hij in t
belang van zijn geldbuidel zeker gemeend hebben, dat in het warme
climaat de wijn onze westersche magen maar bederven en slappe
thee ons veel dienstiger wezen moest. Deze bedriegelijke manda-
rijn gaf op die wijze niet het tiende gedeelte van de som u i t ,
welke hij voor onze verpleging ontvangen had. De ontdekking
van zijn bedrog was voor ons van het grootste belang.
Laat in den avond bemerkten wij, dat de Wächters van den
koeng-koean ons op geheimzinnige wijze naderden, en maakten
uit hunne teekenen op, dat zij ons gaarne alleen spreken zouden.
Eindelijk trad een hunner in ons vertrek, sloot de deur achter
zieh to e , maakte toen het teeken des kruises en bad om onzen
zegen. Dat was dus een Christen! Weldra kwam een tweede,
een derde, en eindelijk was de gansche familie, aan wie de be-
waking van het paleis was toevertrouwd, om ons verzameld. Allen
waren Christenen, doch hadden zieh bij dag niet als zoodanig be-
kend durven maken. Wij waren diep ontroerd, en thans nog, na
verloop van zes jaren, lokt de herinnering aan die ontmoeting
den schrijver dezer regels de tränen in de oogen en doet hem
het hart hoorbaar kloppen. Deze menschen waren ons ten volle onbe-
kend, en toch waren zij ons als vrienden en broeders, door den
gemeenschappelijken band des geloofs ten naauwste met ons Verbünden.
Yoordat wij den volgenden dag opbraken ontvingen wij een
aaotal bezoeken uit de voornaamste kringen van Khioeng-tscheoe.
Vroeger, toen wij verscholen in onze missiën woonden, waren wij
meest slechts met lieden van de geringste klasse in aanraking
gekomen, op de dorpen met boeren, in de steden soms ook met
handwerkslieden; want in China, gelijk overal, schiet het Christendom
zijne eerste wortels onder het gemeene volk. Het was ons
thans lief, met de aristocratie van dit merkwaardig volk van meer
nabij kennis te maken. De welopgevoede Chinezen zijn wezenlijk
beminnelijke menschen en de omgang met hen heeft veel aange-
naams. Hunne beleefdheid vermoeit niet en is niet lästig of vervelend,
want bij alle fijnheid heeft ze toch ook iets natuurlijks,
en is niet gemaakt of gekunsteld, gelijk bij lieden, die voor
voornaam willen doorgaan zonder de echte beschaving te be-
zitten. Tn hun spreken verraden de . Chinezen dikwijls veel geest;
de overdreven complimenten en lofspraken, waarmede zij elkaar
overstelpen, zijn zeker, zoo lang men daar niet aan gewoon is ,
eenigzins vermoeijend, doch hun toon en hunne manieren zijn
daarbij zoo los, zoo gemakkelijk, dat men er al zeer spoedig mede
verzoend wordt. Vooral enkele jonge mannen onder onze bezoe-
kers maakten op ons een zeer günstigen indruk. Hunne gansche
houding was ongedwongen en bescheiden; niet geheel vrij van
beschroomdheid, verrieden zij toch tevens een betamelijk zelfver-
trouwen. Zij spraken slechts, wanneer zij gevraagd werden. Al deze
Chinezen wisten zieh met veel sierlijkheid van hun waaijer te bedienen.
Wij dedeu ons best om te toonen, dat de fransche be-
schaafdheid niet voor de ceremoniële hoffelijkheid der Chinezen
behoeft onder te doen.
Onderweg bemerkten wij, dat onze bedekking thans talrijker
was dan vroeger. Nevens onze palankijns draafden lansruiters,
welke de gouverneur van Khioeng-tscbeoe ons tot bescherming tegen
straatroovers had medegeven. Deze opiumsmokkelaars maakten
het land onveilig. Wrij vernamen, dat zij sedert eenige jaren
in groote benden uit de provincie Yun-nan en tot in het land der
Birmanen trekken, om van daar opium te halen. Naar de plaat-
sen, waar zij dit koopen, wordt het door de Engelschen te land