wekkend volk. Wij hadden vooral ook te Tsching-toe-foe zeer goede
gelegenheid om den gang der regeringsmachine waar te nemen
en ons met het kuiselijk leven der mandarijnen nader bekend te
maken.
De vrederegter, blj ivien wij daar woonden, was uit de pro-
vincie Schan-si, waar zijn vader een voornamen post bekleedde; hij
zelf" had het met zijn vijftigste jaar nog niet ver gebragt. Deze
man heette Pao-ngan, dat wil zeggen: Verborgen schat. Hij was
laat ambtenaar geworden en zocbt het verzuimde zoo goed mogelijk
in te halen. Processen waren zijn liefhebberij en zijn hartstogt.
Een paar geregtsdienaars moesten dagelijks in al de hoeken zijner
stadswijk rondsnuffelen, om overtredingen op te sporen; want Pao-
ngan had geld noodig, en een goed proces brengt zilver in den
zak, gelijk hij ons zeide. „Als men met handwerk en handel geld kan
verdienen,” plagt hij te zeggen, „waarom zou men dan ook niet rijk
zien te worden door ’t volk tot zijn pligt te brengen en het de be-
ginselen des regts in te boezemen ? Men moet van processen behoorlijk
kunnen leven.” — Meer of minder denken bijna alle mandarijnen zoo,
en zij komen daar ook rondborstig voor uit. De regtspleging is
eene koopmanschap geworden, hoofdzakelijk daarom ook, wijl de
van regeringswege aan de regters toegelegde jaarwedden veel te gering
zijn. De mindere ambtenaren bij de regtbank trekken in het
geheel geen bezoldiging en moeten dus geld verdienen, om ’t even
hoe. Men kan zieh voorstellen, hoe onbarmhartig allen, d i e ’t on-
geluk hebben van in hunne handen te vervallen, geschoren worden.
Toen de tegenwoordige dynastie op den troon kwam, waren de
klagten over schreeuwende misbruiken en ongeregtigheden reeds zoo
algemeen, dat de censoren bij keizer Kang-bi een klaagschrift te-
gen de provinciale geregtshoven inleverden. De keizer antwoordde
zeer spoedig en wel op eene zeer eigenaardige wijze. In overwe-
ging nemende, hoe ontzettend volkrijk zijn land, hoe versnipperd en
verbrokkeld er het grondbezit, en hoe lästig en twistziek het ka-
racter der Chinezen was, kwam hij tot het besluit, dat het getal
der processen schrikbarend zou toenemen, ingeval de menschen
geen vrees voor de regtbanken koesterden, maar gereede en bil-
lijke regtsbedeeling vonden. „Het ligt nu eens in den aard van
den mensch,” merkte de keizer aan, „dat hij blind is voor zijn
eigen belang; het getwist zou geen einde nemen, en de eene helft
der natie zou naauwelijks toereikend zijn om de processen der
andere uit te wijzen. Ik wil diensvolgens, dat allen, die zieh tot
de regtbanken wenden, zonder verschooning behandeld worden;
men zal tegen hen in dier voege te werk gaan, dat iedereen wordt
afgeschrikt, om processen aan te vangen, en niet zonder vrees en
beving aan de regtbank denken kan. Op die wijze zal het kwaad
in den wortel aangetast worden; want als tusschen goede burgers
oneenigheid ontstaat, zullen zij zieh aan de uitspraak van oude
ervaren lieden en van den schout der gemeente onderwerpen.
De twistzieken, eigenzinnigen en onverbeterlijken daartegen ont-
vangen niet meer dan hun verdiende loon, wanneer zij door hun
procesvoeren te gronde gerigt worden.”
Aldus besliste die keizer, en wij voor ons durven de ver-
zekering geven, dat in China verreweg de meerderheid van
hen, die procederen en door hunne processen te gronde t gerigt
worden, uit lieden bestaat, voor wie eene gevoelige kastijding
door de hand van „vader en moeder,” gelijk de Chinezen hunne
overheid noemen, geen kwaad kan.
Onze vrederegter Pao-ngan handelde ten volle in den geest der
voorschriften van keizer Kang-hi. De wijk, die de minste zaken
en regtsgedingen opleverde, gold in zijne schatting voor de slecht-
ste en ellendigste buurt van heel Tsching-toe-foe. Over overgroote
drukte had deze ambtenaar overigens niet te klagen. In den loop
van den morgen deed hij de zaken a f , of liever haalde hij zij-
nen dienten zoo veel mogelijk geld uit den zak; het verdere van
den dag werd met eten, drinken en nietsdoen gesleten. Pao-ngan
hield eene goede tafel, daar hij vau de prefectuur een aanzien-
lijk kostgeld voor ons trok; doch reeds op den derden dag kon
zijne fielterige natuur niet nalaten, den kostelijken rijstwijn te ver-
valschen, om zoo nog een profijt extra in zijn zak te steken. Afzetten,
bedriegen en den fielt speien moet de Chinees altijd en overal; elke
ongeoorloofde winst schijnt eene tiendubbele, onweerstaanbare aan-
trekkelijkheid voor hem te hebben. Tusschen de verschillende maal-
tijden in werd gerookt, thee gedronken, een stuk suikerriet uitge-
zogen of eenig confituur gesnoept. Tot verpoozing diende een dutje
op den divan, waarbij men door ’t gebruik van een waaijer uit
palmbladen de al te groote hitte wist af te weren. Nu en dan
ook kortte men zieh den tijd met schaken en kaartspelen of kwa-
men andere leegloopende mandarijnen een bezoek brengen en la-
menteerden met Pao-ngan over de vele moeijelijkheden van het
leven des ambtenaars. Wij herinneren ons niet, dat wij onzen
vrederegter ooit de pen of eenig boek in de hand hebben zien
I. 5