delijk voor dat altaar heen en weer; maar nooit bleef een voor
den tempel staan om te bidden, wierook te branden of den god
om genezing te smeeken. Zij waren zonder godsdienst; ’t kwam
niet bij hen op, dat er een hoogste wezen bestaat, die het lot
der menschen in zijne band heeft. Zij wisten sleckts, dat het
gebrnikelijk was, de ziel van eenen zieke na te loopen, om haar
tot terugkeeren in het ligchaam te bewegen; zij volgden dat ge-
bruik, omdat anderen hetzelfde deden, maar vroegen daarbij niet,
of het verständig of belagchelijk was, en stelden er zelven zeker
niet eens al te veel vertrouwen op.
Die zielejagt duurde dien ganschen nacht en wij konden hoo-
ren, hoe onder ons venster der vlugtelinge de ongerijmdste ge-
beden werden nagezonden. En toch had die gansche vertoonmaking,
waaraan eene gansche radelooze familie deelnam, iets uiterst
roerends. Toen wij haar den volgenden morgen bezoeken en haar
onze deelneming betoonen wilden, vernamen wij van een dienaar,
dat de zieke overleden was. De Chinezen hebben daar eene me-
nigte uitdrukkingen voor. Zij zeggen: hij is niet meer, hij is
dood, hij heeft het tijdelijke vaarwel gezegd, hij is ten hemel opgestegen,
en dergelijke meer, al naar den rang en den stand van
den afgestorvene. Bij het sterven van een keizer heet het, dat
hij is „ingestort.” De dood van den monarch is een geweldige
slag, waarvan de nagalm slechts bij het gedreun is te vergelijken,
dat ontstaat, als een gebergte instort. De leden der familie had-
den dadelijk dien morgen rouwgewaad aangelegd: eene witte muts
en een gordel van wit linnen. Bij vollen rouw moet alles aan
de dragt wit zijn, zelfs schoenen en de linten, waarmede de
haarstaart omwonden wordt. De chinesche gebruiken loopen door-
gaans regelregt tegen de europesche in , en ’t is vandaar niet vreemd,
dat niet zwart, maar wit hunne rouwkleur is.
Het lijk wordt zeer lang in huis gehouden en dikwijls eerst
op den jaardag van het overlijden ter aarde besteld. Het wordt,
in eene zeer vaste, digte kist gelegd en met ongebluschte kalk be-
strooid, en kan daardoor lang bewaard worden zonder dat men er
last van heeft. Men wil den doode niet spoedig begraven, voor-
eerst om hem eer aan te doen, en dan ook om tijd voor eene
waardige lijkstaatsie te winnen, daar eene begrafenis voor een
Chinees eene zaak is van het hoogste gewigt. Om den doode
zelven bekommert men zieh veel minder dan om de gesteldheid
van de kist, de lijkplegtigheden en de begraafplaats. IJdelheid
en pronkzucht speien daarbij eene groote rol; men wil er eer me-
de inleo'gen en anderen de oogen uitsteken. Men laat een zoo
veel mogelijk langen tijd verstrijken en spaart en schraapt bijeen
wat men kan; men ontziet geen offer, ja verkoopt zelfs grond-
eigendom, en het komt niet zelden voor, dat eene familie zieh
door eene prächtige lijkstaatsie geheel te gronde rigt. Confucius
eischt niet, dat men zoo ver g a ; maar wil toch, dat men de helft
van zijn vermögen voor eene begrafenis besteden zal. De Mand-
schoe-dynastie heeft verordeningen uitgevaardigd, om deze onver-
standige verkwisting eenigermate te keeren, doch het schijnt, dat
die alleen op de Mandschoes betrekking hebben, want de Chinezen
houden zieh nog voortdurend aan het oude gebruik.
Zoodra het lijk in de kist rust, verschijnen de verwanten en
vrienden van den doode op bepaalde uren om te weenen en aan
hunne droefheid lucht te geven. Wij zijn daarbij dikwijls tegen-
woordig geweest en hebben het bevreemdend tooneelspelerstalent
der Chinezen bewonderd. Mannen en vrouwen verzamelen zieh in
afzonderlijke vertrekken. Voordat het weenen op het vastgestelde
uur begint, drinkt men thee, rookt tabak en praat en lacht, zoo-
dat niemand zou vermoeden, waarom ’t gezelschap bij elkander is.
Zoodra echter de naaste bloedverwant waarschuwt, dat de tijd van
treuren nabij is, scharen allen zieh om de kist, waar ’t gesprek
nog eerst op den ouden toon wordt voortgezet. Naauwelijks is
nu evenwel het teeken gegeven, of ieders gelaal neemt eensklaps
de uitdrukking van de diepste droefheid aan. Men roept het lijk
de teederste woorden toe; ieder huilt, kermt en snikt en, wat
inderdaad vreemd is, de gulle tränen rollen in stroomen bij de
wangen neer. De menschen jammeren zoo natuurlijk, dat men
hen voor ontroostbaar houden zou, en toch is alles eenvoudig
comedie, want zoodra andermaal het teeken gegeven wordt, is ’t
met de tränen gedaan, hoort men geen snik meer, tast ieder
naar zijne pijp of zijn kop thee en neemt het gesprek weer zijn
loop. En als vervolgens de beurt om bij de kist te huilebalken
aan de vrouwen komt, wordt de comedie zoo volmaakt gespeeld,
dat zij niets te wenschen overlaat. Hare gemaakte droefheid heeft
zulk een schijn van waarheid, de tränen stroomen zoo overvloedig,
het snikken komt zoo diep uit de borst, dat men werkelijk diep
medelijden met de arme vrouwen zou krijgen, als men niet wist,
dat alles toch slechts bedrog is. Men begrijpt wezenlijk niet,
waar de Chinezen al dat water tot hunne tränen van daan halen.
7*