van het midden op geschikte wijze met zijne eigene avonturen in
verband te brengen, en vermijdt daarbij alle noodelooze wijdloo-
pigheid. Dat men over China veel uitvoeriger schrijven kon, dan
Huc deed, lijdt geen twijfel, want daartoe zijn bouwstolFen in over-
vloed voorhanden; doch zijn werk krijgt vooral ook daardoor waarde,
dat de Schrijver zieh langen tijd in zulke streken ophield, welke
voor hem nog geen europeesch reiziger bezocht had.
Huc zegt in zijne voorrede, al, wat in zijn vermögen staat,
te willen doen, om eene menigte verkeerde en dwaze voorstellin-
g en , die tot hiertoe omtrent China vrij algemeen in omloop waren,
weg te nemen. Hij drukt zieh hierover op de volgende wijze uit:
„Toen in de zestiende eeuw catholieke zendelingen het Evan-
gelie naar China overbragten, bood zieh hun daar een schouwspel
a an , dat wel geschikt was om hunne verbazing en zelfs wel
hunne bewondering op te wekken. Zij kwamen uit het in die da-
gen in het staatkundige en zedelijke aan volslagen verwarring en
omverwerping prijs gegeven Europa in een land, dat toenmaals
juist het toppunt van bloei bereikt had en waarin alle inrigtingen
met bewonderenswaardige regelmatigheid werkten. Keizer en man-
darijnen waren werkelijk, wat zij volgens chinesche begrippen zijn
moeten, „vader en moeder,” want met dien naam bestempelt de
Chinees zijne overheid. De wetten werden door hoog en laag
stipt in acht genomen. Het rijk was sterk bevolkt; de Chinezen
waren een verstandelijk zeer ontwikkeld en beschaafd volk, zij wijd-
den veel zorg aan den landbouw, hadden groote steden, prächtige
rivieren en een voortreffelijk canalisatiestelsel; kortom, de Europeers
vonden overal eene welvaart en eene beschaving, die noodzake-
lijk een diepen indruk op hen maakten. Wilden zij eene verge-
lijking maken, zoo kon die niet ten voordeele van Europa uitvallen;
en het laat zieh begrijpen, dat zij geneigd waren, in hun nieuw
vaderland alles voortreffelijk te vinden. Zij letten vaak niet op de
keerzijde, overdreven het bestaande goede en stelden in hunne be-
rigten, aan wier goede trouw men anders niet twijfelen mag, veel
in een wat al te günstig licht.
„De zendelingen van onze dagen hebben zieh misschien op de
tegenovergestelde wijze aan overdrijving schuldig gemaakt. Tegen-
woordig bevindt Europa zieh in een tijdperk van algemeenen vooruito
ang, terwijl China in verval is. De gebreken, die reeds vroeger
zijne instellingen aankleefden, doen zieh thans veel duidelijker bemerken
, en van het oude goede is veel verdwenen. De zendelingen kwa-
men thans met bedriegelijke voorspiegelingen over zee, koesterden
van de beschaving van het Iiemelsche rijk overdreven verwachtin-
o-en en vonden het land in een jammerlijken Ö 9 toestand. Zoo maakte
dit natuurlijk een geheel anderen indruk op hen, dan op de Europeers,
die voor driehonderd jaren China bezochten, en zijn hunne
berigten geheel anders gekleurd. Zij overdrijven, insgelijks zonder
opzet, het kwade, dat zij vinden, even als hunne voorgangers het
goede overdreven, en vandaar die menigte geheel tegenstrijdige
berigten aangaande een en hetzelfde land.
„En daar komen nu nog de touristen bij en vermeerderen de
verwarring. De wereld moet immers ook weten, dat zij in China
waren! Wel is waar hebben zij zoo goed als niets gezien; maar
toch deelen zij zeer veel mede en maken de Chinezen zooveel mo-
gelijk zwart, welligt juist omdat de missionarissen vroeger China
zoo geroemd hebben. Doorgaans schrijven zij onder den indruk der
bekende oude hollandsche en engelsche gezantsehapsberigten, alhoewel
Abel Bemusat reeds heeft aangetoond, hoeveel daarin alleen op
valsche opvatting steunt. Hij doet vooral uitkomen, dat zoo velen
over China en de Chinezen schrijven zonder iets van de landstaal
te kennen, terwijl de Jesuiten deze even vlug spraken en schreven
als de beste geleerden. De meesten hebben met de Chinezen
slechts bij ceremoniele gelegenheden, bij deftige bezoeken en gastmalen
verkeerd; de missionarissen daarentegen vonden overal toe-
Oo- anoO- 9 aan het hof des keizers zoowel als in de hut van den landman.”
Zeer te regt merkt Huc aan, dat de zoogenaamde touristen
niet geschikt zijn om ons eene juiste voorstelling van het chinesche
land en volk te doen verkrijgen. Wie zieh een tijdlang in
half „geeuropiseerde” havenplaatsen ophoudt, leert daarom China
nog niet kennen. Daartoe behoort men geheel in het chinesche
leven in te dringen, langen tijd in het land te verkeeren en als t
wäre zelf Chinees te worden. „Dat heb ik v e e r t i e n j a r e n
l a n g gedaan, en daarom acht ik mij in staat, naauwkeurige
berigten van een rijk te geven, dat mijn aangenomen vaderland