was dezelfde, die ons naar deze nieuwe woning overgebragt had.
Thans had hij ons mede te deelen, dat hij door den gouverneur
was benoemd geworden, ora ons tot Nan-tschang-foe, de hoofdstad
van Kan-si, te brengen; tegelijk verzocht hij ons, hem ons oor-
deel over de door zijne excellentie gedane keus niet te onthouden.
Eenen Chinees kan men onder zulke omstandigheden slechts een
antwoord geven, en dus zeiden wij: „Uit deze keus blijkt ten
duidelijkste, dat zijne excellentie de gouverneur in hoogen graad
de even kostelijke als zeldzame gave bezit, om de menschen te
doorgronden en te onderscheiden. Deze keus toont vorder even
duidelijk, hoe het zijner excellentie’s opregte wil is, dat wij eene
voorspoedige en aangename reis hebben. Wij zullen niet nalaten,
hem voor zulk eene groote welwillendheid onzen dank te betui-
gen.” j—t Onze nieuwe geleider antwoordde, dat hij nog nooit
mannen met zulke deelnemende en edelaardige harten had aange-
troffen als wij toonden te bezitten.
Toen deze formulieren afgedaan waren, spraken wij bedaard en
verständig met elkander. Wij vernamen, dat onze mandarijn vijf-
enveertig jaar oud was en Lieoe, d. i. „wilgeboom,” heette. Hij
behoorde tot de klasse der geleerden, doch had slechts een lagen
graad, was in een klein district ambtenaar geweest en tijdelijk
buiten betrekking. Aan zijne taal merkten wij, dat hij uit het
noorden was; hij was uit de provincie Schan-tong, het vaderland
van Confucius. Het onderhoud met dezen man had weinig aan-
trekkelijks; hij drukte zieh moeijelijk uit, kaauwde zoo lang op
de woorden, dat men daarbij het geduld verloor, en als hij en-
kel eens in vuur geraakte, was hij geheel niet meer te verstaan.
Zijn gezigt teekende zeer weinig; hij had nog slechts weinig tan-
den, zijne gluipende oogen, waarvoor hij een bril droeg, traan-
den voortdurend, waarom wij hem meester „Treurwilg” noem-
den.
Wij besloten, een dag of vier uit te rüsten. Het bezoek bij
den gouverneur van Hoe-pe had ons het verloren aanzien terug
doen krijgen en ons eene voortreffelijke woning verschaft, waar wij
van de vermoeijenissen onzer reis op ons gemak bekomen konden.
Ook ontbrak het niet aan tijdverdrijf, want wij hadden het gezel-
schap der mandarijnen, die in hetzelfde gebouw woonden, en ont-
vingen ook bezoeken van de hoogere ambtenaren, die zieh thans
lieten zien, nu zij wisten, dat de stadhouder günstig voor ons
gestemd was. Wij konden ons onder lommerrijk geboomte en onder
koele zuilengangen vertreden, en in den tuin was meirig'
plekje, dat een heerlijk uitzigt aanbood. Bij herhaling bezochten
wij den boeddhistischen tempel, die in het midden van dezen
aanleo- lag, en deden moeite, de raadselachtige spreuken te owt-
cijferen, waarmede de wanden versierd waren.
Wij weten zelfs heden nog niet regt, wat eigenlijk deze gan-
sche inrigting beduiden moet. Zij bevat woningen voor mandarijnen,
die op reis hier afstappen, en groote zalen, waar de geleerden
hunne bijeenkomsten hebben en ook andere genootschap-
pen zittingen en vergaderingen houden. Ook zijn eene sterre-
wacht, een theater en eene pagode met haar verbonden, en bet
geheel heet Si-men-yuen, d. i. de tuin der oostelijke poort. Men
vindt in de groote steden van China eene menigte van zulke ge-
bouwen, die tot velerlei geheel verschillende dingen en doeleinden
gebruikt worden, en ft zou moeite kosten te zeggen, welk eene
bouworde zij hebben; die is echt chineesch. Gedenkteekens, tem-
pels, huizen en steden dragen in China een geheel eigenaardigen
Stempel, die zieh met het karakter van geene andere architectuur
vergelijken laat; maar dezen, om zoo te zeggen chineschen stijl
moet men in het land zelf gezien hebben, wil men zieh er een
eenigzins juist denkbeeid van vormen. De steden zijn bijna zon-
der °uitzondering naar een en hetzelfde plan gebouwd, vierkant en
met hooge muren omgeven; van afstand tot afstand verhelfen zieh
torens; vele zijn met drooge of gevulde grachten omtrokken. In
vele boekeu wordt gezegd, dat de straten breed en lijnregt zijn;
de waarheid is , dat zij, vooral in de zuidelijke provincien, naauw
zijn en krom. Wel zijn er uitzonderingen-, maar die komen hoogst
zeiden voor. De huizen zoowel in de steden als op het land zijn
laag en van slechts eene verdieping. De eersten zijn van bak-
steen opgetrokken of ook van hout, dat beschilderd en veilakt
wordt en met graauwe dakpannen bedekt; de huizen der land-
bewoners trekt men van gestampt leem of hout op en de bedek.
king is stroo of riet. Alle gebouwen in het noorden moeten voor
die in het zuiden onderdoen. De huizen der rijken hebben door-
gaans verschillende hoven, niet nevens, maar achter elxaar; in
den laatsten hof zijn de vrouwenverblijven en de tuinen. De Chinees
heeft met de ligging naar het zuiden op. Eene zijde van het
vertrek wordt geheel door vensterramen ingenomen, die . zeei
uiteenloopende modellen vertoonen. Ze bestaan uit zoogenaamd
Maria’s-glas (schijven van magnesia-glimmer), doorzigtige schelpen