hoofddeugden, nöch tegen de drie maatschappelijke betrekkingen
zondigen. Met regeringsaangelegenheden houden wij ons niet veel
op, daar wij oordeelen, dat het met de regering juist zoo veel
beter niet zou gaan, als elk en een iegelijk onder onze driehon-
derd millioenen koppen zieh aanmatigde, daarover mee te spreken.
Zeker gebeurt het ook wel, dat boeken gedrukt worden, die voor
de openbare rust en de achting voor de overheden nadeelig werken
kunnen, maar dan geven de mandarijnen zieh alle moeite om
den schrijver te ontdekken, en hij wordt streng gestraft. Daarin
vindt men evenwel geen grond, geen aanleiding of voorwendsel,
om aan andere Iieden het gebruik van het schrijfpenseel of de
drnkplaten te ontzeggen; want de misdaad van een siechten bur-
ger kan en mag geen aanleiding geven om al de overige bewo-
ners des rijks te benadeelen. Het schijnt nogtans wel, dat in
de westersche landen de dingen een geheel anderen loop nemen,
wat trouwens ook niet bevreemden kan, daar men wel weet, dat
de volken daar een wonderlijken smaak en een vreemd temperament
hebben. Nu zijn zij hier-, dan daarop gebeten; heden vinden zij
alle regeringen siecht en morgen goed. Een onzer wijzen heeft
gezegd: Ongelukkig zijn de volken, die eene siechte regering
hebben; maar nog ongelukkiger zij, die eene dragelijk goede regering
hebben en haar niet weten op prijs te stellen.
Het is waar, dat de Chinezen, eens in revolutionäre toe-
standen verkeerende, zieh aan erge buitensporigheden schuldig ma-
ken; maar het is insgelijks waar, dat zij zieh in den gewonen
loop der dingen zeer weinig om de regeringsaangelegenheden bekümmeren.
Zonder dat zou het ook moeijelijk te begrijpen zijn,
hoe een volk van driehonderd millioenen zielen in rust kon blij-
ven; want er zijn zeer veel elementen van tweedragt en aanlei-
dingen tot botsing voorhanden, en vereenigingsregt en vrije druk-
pers konden nadeelig werken. Ook is er in China eene talrijke
klasse van schoeo-sckoe-ti, openbare voorlezers, die dorpen en ste-
den bezoeken, het volk belangrijke perioden uit de geschiedenis
voorlezen, die toelichten en er hunne aanmerkingen bijgeven.
Gewoonlijk zijn zij zeer welbespraakt en drukken zieh goed u i t ;
de Chinees hoort hen gaarne, het volk schaart zieh op de markten
in digte groepen rondom deze voorlezers, die zieh ook op straat
voor de tribunaalsgebouwen en bij de pagoden laten hooren. XJit
de geheele houding der toehoorders ziet men reeds, hoe aandach-
iig zij luisteren en hoe levendig aller belangstelling is. De
voorlezer houdt bij poozen eens op, om uit te rüsten en sapeken
op te halen. Zoo heeft men in China, dat „land van despotismus
en tirannij,” dus straatclubs en permanente volksvergaderingen
onder den blooten hemel.
Doch keeren wij na deze uitweiding tot den mandarijn te
Han-tschoean terug. Het volk roemde bovenal van hem, dat
hij steeds in eigen persoon en in het openbaar regt had gespro-
ken, en deze lofspraak op een chineschen mandarijn is tegenwoor-
dig van niet geringe beteekenis. De dingen in dit ongelukkig
land zijn namelijk in een zoo algemeen verval, dat de meeste mandarijnen
zieh aan hunne verpligting om regt te spreken onttrek-
ken; zij zijn daartoe te traag of willen zieh welligt door hunne
onkunde en onbekwaamheid niet aan de kaak stellen. Zulk een
regter blijft in zijne kamer, die aan de regtszaal paalt; de par-
tijen bepleiten hare zaak voor den griffier en eenige andere
ambtenaren, die dan zoo vaak hun dat geraden schijnt den
staat van zaken aan den regter voordragen. Deze zit op zijn di-
van, rookt zijne pijp en drinkt thee. De uitspraak zelve kost
hem niet veel hoofdbrekens, want zijn griffier legt hem die voor
en hij heeft er eenvoudig zijne goedkeuring aan te hechten. Dat
doet hij door er zijn zegel op te drukken. Deze manier om regts-
zaken af te doen is tegenwoordig zoo algemeen in zwang, dat een
regter, die zieh aan de oude voorschriften houdt en zijn pligt
vervult, als een man beschouwd wordt, wien men hulde moet be-
toonen.W
ij moesten twee dagen te Han-tschoean blijven, wijl het
hevig woei en eene vaart op de Blaauwe Eivier niet geraden
scheen. Wij sloegen onzen geleiders voor, de reis te land te ver-
volgen; doch vernamen, dat wij ook dan toch barken zouden
moeten nemen, om een groot meer over te steken, wat misschien
nog meer vertraging veroorzaken zou. De wind bedaarde einde-
lijk en wij braken weder op. Vijf jaren vroeger had een fransch
missionaris dezelfde paden betreden, insgelijks met een geleide
van mandarijnen en trawanten en van het eene tribunaal naar het
andere gesleept, doch onder geheel andere omstandigheden. Wij
waren op vrije voeten en werden met ontzag behandeld, de arme
Perboyre daarentegen was met ketens beladen en werd door beuls-
knechten van gevangenis tot gevangenis gedreven. En toch bleef
hij vol moed, streed manhaftig den heiligen strijd, stond in de
hoofdstad van Hoe-pe lange en gruwelijke folteringen door en