is dat daarentegen des te grooter; de stroom is op sommige plaat-
sen ontzettend sterk; de kronkelende bedding is vol klippen, en
de schipper moet de grootste omzigtigheid gebruiken, om die te
vermijden. De even welwillende als voorzigtige vicekoning hadjuist
daarom bevolen, dat wij over land zouden gaan; doch hij had den
sluwen meester Ting niet gekend, die, kon hij er eene goede winst
mee behalen, geen zwarigheid maakte, zichzelv’ en anderen aan
gevaar bloot te stellen. Eens aan boord moesten wij hem laten
begaan, maar ontwierpen een plan, dat hem voor het vervolg den
lust tot dergelijke streken voor goed benemen moest.
Eerst na middernacht waren wij in de haven van Kien-tscheoe,
eene stad van de derde klasse. Het was pikdonker en regende
nog altijd, of het goot. Eenige ambtenaren van de plaats en
Tings schrijver wachtten ons aan den oever op. Onze palankijns werden
uit het ruim gehaald en wij stapten er in ; Ting riep, dat men
ons naar de herberg „de vervulde wenschen” moest brengen.
Zoodra wij echter een hoek om waren, lieten wij stilhouden en
eischten, dat men ons niet naar de herberg, maar naar het
gemeentepaleis brengen zou. Dat geschiedde; doch wij vonden de
deuren gesloten. Wij zeiden aan de dragers, dat zij zorgen moesten,
dat men ons open deed, en zij deden dat met verbazenden
ijver door met stokken en zware steenen op de deur te bonzen.
Een oude dienaar des huizes verscheen slechts ten halve gekleed en
zeer vertoornd over het vreeselijk rumoer, waarvan hij niet wist
wat te denken. Wij gaven hem de noodige opheldering en vernamen
, dat in den koeng-koean heel geen toebereidselen tot onze
ontvangst gemaakt waren, daar niemand ons had aangemeld.
Dat was dus weder een chinesche streek van onzen meester Ting.
Wij moesten nu dus wel besluiten, den weg naar de herberg
der vervulde wenschen in te slaan, waar wij dan ook het
gansch gevolg reeds verzameld vonden. Ting en Leang betoogden
ons in veel woorden, dat het alleen onze Verdienste was, dat on-
derweg geen mensch verdronk; ons goed geluk had allen beschermd;
daarna werd ons uiteengezet, hoe ’t eene volstrekte onmogelijk-
heid geweest was, ons ditmaal in het gemeentepaleis verblijf te
verschaffen. Wij antwoordden kortaf, dat wij honger hadden. Na
het eten wilden wij dadelijk gaan slapen en morgen elkaar nader
spreken.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Twist met de mandarijnen van Kien-tscheoe. — Tlet gemeentehuis en
zijne prächtige inrigting. —■ Sse-ma-Jcoeangs tuin. — Chinesche
TceuJcen. — Toestand der wegen en straten. — Voorfbrengseien
der provincie Sse-tschoeen. — Tabak rooken en tabak snuiven. —
Tschoeng-khing, eene stad van de eerste klasse. — Ceremonim en
etiguette. — Nene spookverschijning. — Nachtwachten. —- Branden
in China. — Wij krijgen nog een militairen mandarijn tot
geleider. — Tschang-scheoe-hien, eene stad van de derde klasse. —
Brie Ghristenen worden in vrijheid gesteld. — Hoe men regen
afmeekt. — Be draak des regens wordt door den keizer ge-
bannen.
M e t het aanbreken van den dag nam meester Ting de vrijheid,
ons in den slaap te stören; hij zeide, dat het tijd tot opbreken
was. — „Maak terstond, dat gij wegkomt, meester Ting,” zeiden
wij hem; „en als nog iemand zieh verstout, ons weer te komen
stören zoo lang wij slapen, laten wij u afzetten. Uw zondenregis-
ter is reeds zoo vol, dat uw procès niet lang duren zal.” In
aller ijl sloop hij de deur u i t , en wij sliepen weder in. Wij
waren inderdaad zeer moê en stonden eerst tegen den middag
op, maar waren toen ook in de geschiktste stemming, om het
wakker tegen de mandarijnen op te nemen. In eene kamer
naast de onze werd zachtjes gesproken. Toen wij de deur open-
den vonden wij al de hoofdambtenaren in eene zaal verzameld.
Wij groetten dit luisterrijk gezelschap met de meest mogelijke
beleefdheid, namen daarop zonder omstandiglieden een stoel aan
de met allerlei ververschingen bezette tafel in beslag, en ver-
zochten de heeren, zelven ook plaats te nemen. Dit ons stout
optreden scheen de ambtenaren eenigzins te bevreemden. De