ons niet kunnen of niet willen beschermen, moeten wij ons zel-
ven helpen en een hoei oprigten.” In China is het gebruikelijk,
dat men zulke vereenigingen onder een maaltijd tot stand brengt.
Die boer ontzag de kosten daartoe niet; hij slagtte een onden
os en zond uitnoodigingsbrieven naar de naburige dorpen. Van-
daar kwamen vele gasten op; zij keurden het plan van den land-
man goed en bragten den lao-nioe-Jtoei, d. i. „de vereeniging van
den ouden os,” tot stand. Zij gaven er dien naam aan om de
herinnering aan dat gastmaal levendig te houden. De bepalingen
waren kort en eenvoudig. Elk medelid verbond zieh, zoo veel mo-
gelijk deelhebbers voor de vereeniging aan te werven, en verder
om aan alle leden van het verbond krachtdadig hulp en bijstand
te bieden, zoodat allen voor een stonden tegen kleine en groote
dieven. Ieder heeler of dief zou, zoodra men hem in handen
kreeg, het hoofd worden afgesneden; met lange onderzoekingen
en processen wilde men geen tijd verliezen, want het kwam hier
op handelen aan. ’tZoude ook onverschillig zijn, of de diefstal
groot of klein was. Daar wel vooruit te zien was, dat de vereeniging
in allerlei moeijelijkheden met de overheid zou geräken
, moesten ook daar allen voor een s ta an , en zou het genoot-
schap als zoodanig de verantwoordelijkheid voor al de afgesneden
koppen op zieh nemen.
De vereeniging van den ouden os ging dadelijb met kracht
en ijver aan het werk en maakte een groot aantal dieven en roo-
vers een hoofd kleiner. Eens in den nacht verzamelden de leden
zieh in alle stilte, om een tsey-oeo, d. i. een rooversnest, zijnde
een kwalijk befaamd dorp in eene bergkloof, te overvallen. Dit
werd omsingeld en in brand gestoken, zoodat mannen, vrouwen
en kinderen in de vlammen omkwamen; wie zieh uit den brand
redden wilde, werd van kant gemaakt. Twee dagen na deze bloe-
dige executie zagen wij de nog smeulende puinen van dat rooversnest.
Door zulke maatregelen werden de roovers deels vernietigd,
deels bevreesd gemaakt, en er heerschte weldra zulk een ontzag
voor den eigendom, dat niemand meer waagde, zelfs op het vrije
veld iets weg te nemen. Evenwel vervulde deze rassche en bloe-
dige regtspleging de mandarijnen in den omtrek met bezorgdheid;
want de betrekkingen der ter dood gebragten verlangden wraak
en schadeloosstelling. Thans verscheen de gansche vereeniging
voor het geregt en kwam onbeschroomd voor hare handelingen
uit. De zaak ging tot naar Peking voor het hoogste criminele
geregtshof. Dit zond een aantal ambtenaren in ballingschap en
verlaagde anderen in ra n g , wijl de nalatigheid der staatsdienaren
tot al het gebeurde aanleiding had gegeven; de handelwijze der
vereeniging werd uitdrukkelijk goedgekeurd. Evenwel wilde de
regering, dat zij voortaan hare maatregelen in overeenstemming
met het bestuur zou nemen; zij bragt eenige veranderingen in de
Statuten en verordende, dat alle leden van den districtsmandarijn
een herkenningsteeken ontvangen en dat openlijk dragen zouden.
De naam: „vereeniging van den ouden os” werd afgeschaft en
door dien van tai-ping-sche, d. i. „broederschap der algemeene
vredestichting” vervangen. Deze laatste benaming gold, toen wij
het land verlieten om naar Thibet te gaan.“
Men zal uit dit eene voorbeeld reeds toereikend kunnen
opmaken, in wat uitgestrekte mate de Chinezen van hun regt
van vereeniging voordeel weten te trekken, en dat zij zieh in
geenen deele zoo door hunne mandarijnen laten ringelooren, als
men hier en daar in Europa wel denkt. Nog meer; de Chinezen
bezitten ook de meest uitgebreide vrijheid van drukpers, gelijk
die in den bodem van vele europesche landen nog altijd geen
gezonde wortels heeft kunnen schieten; want nu eens dweept men
daar in koortsachtige opgewondenheid voor deze vrijheid, dan weder
wil men hoegenaamd niets van haar weten en verheugt zieh,
dat aan de burgers het regt wordt ontnomen van te schrijven en
te laten drukken wat zij willen *). Een Chinees zou zeggen: De
westersche barbaren hebben te heet bloed; ze zijn niet in stäat,
om in alle dingen behoorlijk regel en maat te houden, zij weten
zieh niet te handhaven op een vast punt in het onveranderlijke
midden, waarvan Confucius spreekt. Wij Chinezen laten drukken
wat wij willen: boeken, vlugschriften, hekelverzen, muurplak-
katen, om ’t even wat; onze mandarijnen bemoeijen zieh daar hoegenaamd
niet mede. Wij hebben ook geen concessien voor druk-
kerijen noodig; ieder, die slechts het vereischte geld heeft, mag
eene boekdrukkerij opzetten. Dus hebben wij vrijheid van drukpers,
maar maken er geen misbruik van; wij geven boeken u it,
die het publiek leeren of vermaken, en die noch tegen de vijf
*) Kennelijk heeft de schrijver hier meer in het bijzonder zijne eigene
landslieden, de veranderlijke Franschen, in het oog. Wat hij in de vol-
gende regels een Chinees in den mond legt mögen wij wel bijna op
Nederland toepassen. G.