eil wit of gekleurd papier. De benedenrand der daken is op-
waarts omgebogen en vormt goten; de hoeken loopen boogvormig
uit en stellen gevleugelde draken en fabelachtige dieren voor. Aan
de pijlers, waarop de winkels en goederenmagazijnen rüsten, hangen
borden met allerlei opschriften. Het geheel is zeer bont en
maakt uit de verte geen onaardige vertooning.
Gewone burgerlijke huizen zijn slechts in enkele gevallen
prächtig gebouwd; bij de openbare gebouwen is dat menigmaal
het geval. Te Peking hebben de ambtsgebouwen der hooge over-
heden en de paleizen der prinsen meest alle twee verdiepingen en
zijn met verglaasde pannen bedekt. De merkwaardigste bouwwer-
ken zijn de torens, pagoden en bruggen. Deze laatste zijn er in
menigte en wij hebben vele van wezenlijk verrassende fraaiheid
gezien. Ze zijn van steen, hebben eene volle boogspanning bij
groote lengte en laten wat hechtheid betreft niets te wenschen
over.
Bij nagenoeg alle steden van den eersten, tweeden en der-
den rang staat van alle andere gebouwen verwijderd een meer of
minder hooge toren. Indische overleveringen verhalen, dat men
Boeddha’s lijk heeft verbrand en de beenderen in acht deelen af-
gezonderd. Deze werden in even zoo vele urnen besloten en in
torens met acht verdiepingen bijgezet. Yandaar, heet het, zijn nu
de torens afkomstig, welke men in China en in ’t algemeen in alle
boeddhistische landen zoo talrijk aantreft. Evenwel zijn getal van
transen of verdiepingen en gedaante niet bij allen dezelfde; want
er zijn ronde en vierkante, zes- en achtkante torens; sommige
zijn van granietsteen, andere van hout, van tigchelsteen of,»gelijk
die te Nanking, van fayence. Men heeft dezen laatsten den porse-
leinen toren genoemd, wijl hij met versieringen van porselein bekleed
is. Tegenwoordig zijn de meeste soortgelijke monumenten in ver-
val; doch bij oude dichters komen plaatsen voor, die bewijzen,
hoeveel gewigt de keizers uit den ouden tijd aan zulke torens
hechtten. Zoo leest men b. v.: „Wanneer ik mijne oogen tot
den steenen toren opsla, moet ik zijn dak in de wolken zoeken.
De glans zijner bekleeding wedijvert met dien van goud en pur-
per; hij spiegelt als een regenboog de stralen der zon, die op
elken trans vallen, tot in de stad terug.” — Een vitter wil uit-
drukken, hoe onnut de groote kosten geweest zijn, welke de toren
te Tsehang-ngan veroorzaakt heeft, en noemt dien „eene hal-
ve stad.” — Een dichter spreekt van een vijfhonderd voet hoogen
toren en zegt: „Ik vrees aamborstigheid en duizeling en heb
niet gewaagd, tot boven op te klimmen; daar vertoonen de menschen
beneden zieh niet grooter dan mieren. Het beklimmen van
zoo vele trappen is goed voor jonge koninginnen, die de kracht
hebben om aan hare vingers of op haar hoofd de inkomsten van
verscheiden provincien te dragen.” — Yolgens de chinesche boe-
ken waren er torens van wit marmer, van vergulde tigchelsteenen
en zelfs enkele, die althans ten deele uit koper bestonden. Het
getal der transen klotn, heet het, van drie, zeven en negen
tot soms wel op dertien. Het uiterlijke bij de verschillende
torens is even uiteenloopend en verscheiden, als de inwendige
versiering; vele hadden in de benedenverdiepingen galerijen en
liepen met elken omgang naar boven versmald toe; sommige ver-
hieven zieh uit het water op rotsklompen, waarop men boomen
en bloemen geplant had en waar cascaden speelden. In de rotsen
waren trappen gehouwen, die bij de helling längs onder het ge-
steente wegleidden, dat gewelven en overhangende grotten vorm-
de. Boven op de vlakte lag alsdan een bevallige tuin en midden
daarin verhief zieh de toren. Men ziet tegenwoordig nog de uit-
gestrekte puinhoopen van soortgelijke gebouwen.
Pagoden of tempels zijn in schier ongeloofelijke menigte over
geheel China verstrooid; men ziet naauwelijks een dorp, dat niet
meer dan eene pagode heeft; men vindt ze aan de groote wegen,
midden op de velden, kortom overal. In Peking en den naasten
omtrek moeten tienduizend — d. i. eene ongehoorde menigte —
pagoden geteld worden. De meeste tempels van dezen aard on-
derscheiden zieh niet veel van de gewone huizen; velen zijn enkel
kleine kapellen of zelfs slechts nissen, waarin een afgodsbeeld
staat; voor ait staan de vazen voor de reukoffers. Daarentegen
zijn er ook vele trotsche en rijke pagoden, naar welke de Chine-
zen beevaartsreizen ondernemen. De tempel des hemels en der
aarde te Peking is wijd en zijd beroemd. Pracht en versiering
dezer tempels zijn natuurlijk geheel in den chineschen smaak; een
europeesch oog vindt alles wonderlijk en grillig. Schilder- en
beeldhouwwerk is zonder alle kunstwaarde; buitendien verstaan de
Chinezen niets van de hoogere teekenkunst. In het bereiden en
aanbrengen van kleuren zijn hunne schilders meesters, doch zij
verwaarloozen het perspectief en hunne landschappen dragen den
Stempel eener vervelende eenvormigheid. Enkele chinesche mini-
aturen en stukken in waterverf vertoonen eene verwonderlijke vol