lamp met acht vlammen. In het heiligdom zat een armenische mon-
nik, met een bruin verbrand gelaat, mager en bekleed met een
rok, die tot op de heupen neerhing; daarover droeg hij een
zwarten, met zijde gevoerden mantel. Ruysbroek vermeldt uitdruk-
kelijk, dat in die streken vele Nestorianen en oostromeinsche Chris-
tenen woonden, die hunne godsdienst ongehinderd mogten uitoefe-
nen. Vorsten, ja zelfs keizers, werden gedoopt en beschermden het
Christendom.
In het begin der veertiende eeuw rigtte paus Clemens V op
aandrang van den franschen zendeling Jean de Montcorvin een
aartsbisdom in Peking op. Deze zendbode was daar tweeentwin-
tig jaren lang werkzaam. Dat aartsbisdom had vier suffraganen,
en alleen hieruit blijkt reeds, dat het aantal Christenen toenmaals
niet zoo onaanzienlijk kan geweest zijn. Van de omstandigheden,
waarin zij in de vijftiende eeuw verkeerden, weet men niets te
zeggen; Europa onderhield toen geen betrekking met het verre Oosten
en verloor de rijken Kathay en Zipangri, d. i. China en Japan,
omtrent welke Marco Polo zoovele vreemd klinkende en toch ware
berigten heeft gegeven, geheel uit het oog. China moest als het
ware op nieuw ontdekt worden. In het begin der zestiende eeuw
werden de Portugezen in de indische wateren magtig. De vice-
koning van Goa zond in 1517 acht schepen onder Ferdinand
d’Andrada naar Canton, waar deze gezant een voordeelig handels-
verdrag met den onderkoning sloot.. Van nu af kwamen weder
Europeers met Chinezen in aanraking. De Portugezen vonden
gelegenheid, om aan die laatsten eene dienst te bewijzen, door
een gevaarlijken zeeroover gevangen te nemen. Uit erkentelijkheid
gaf de keizer hun verlof, om zieh op een rotsachtig schiereiland
te vestigen. Daar werd de stad Macao gebouwd en was langen
tijd het eenigst punt, waarop Europeers met de bewoners van
het rijk van het midden handel dreven. Tegenwoordig is Macao
in verval, vooral sinds de engelsche vestiging op Hong-kong zoo
bloeijend geworden is.
Terwijl de Portugezen op Macao handel dreven, predikte
de heilige Xaverius in Japan, waar jaarlijks chinesche kooplieden
met groote jonken uit Ning-po kwamen. Van deze ontving hij berigten
omtrent China, welke hij naar Europa overbriefde. Hij
zelf overfeed voordat hij de kusten van dat land bereikt had,
doch zijn voorbeeld moedigde wakkere mannen aan om in zijne
voetstappen te treden. Tegen het einde der zestiende eeuw verscheen
pater Ricci in China. Van de werkzaamheid der vroegeré
missionarissen vond deze geen spoor meer; niemand wist iets hoe-
wenaamd meer van het Christendom of dat het ooit in China ver-
kondigd was. Zoo moest dan alles weder van voren af begonnen
worden. Na twintigjarige bemoeijingen had Ricci evenwel nog
niets uitgerigt. Toen hij nogtans eindelijk bij het hof in gunst
geraakte, lieten velen zieh doopen en werden verscheiden kerken
gebouwd. Hij overfeed in 1610. Zijne opvolgers Adam Schaal
en Verbiest werkten in zijnen geest voort; als wetenschappelijk
gevormde mannen met practischen zin waren ook zij bij de Chinezen
zeer gezien. Verbiest liet fransche geestelijken naar Peking
komen, waar zij door toedoen van den keizer welwillend werden
ontvangen.
In het jaar 1685 zond Erankrijk missionarissen naar China.
Den 3 Maart scheepten zes geleerde Jesuiten zieh te Brest in en
zij kwamen den 24 Julij 1687 te Ning-po aan. Het waren: de
Eontaney, Tachard, Gerbillon, Le Comte, de Visdelou en Bouvet.
Door hun wandel en hunne veelzijdige geleerdheid verwierven zij
zieh te Peking spoedig groot aanzien. De keizer gaf hun een
huis in zijne Gele stad, d. i. in de wijk van het paleis, om hen
in zijne nabijheid te hebben en zieh dikwijls met hen te kunnen
onderhouden. Hij liet hun eene groote kerk bouwen en vervaar-
digde zelf een chineesch opschrift ter eere van den eenigen God,
dat boven de kerkdeur moest worden opgehangen. Op die wijze
had Khang-hi zieh luid en openlijk als beschermer der Christenen
verklaard ; de hooge ambtenaren volgden zijn voorbeeld en het getal
Christenen nam toe, daar de missionarissen ook in de provincien
volijverig werkten. De chinesche Christenen droegen het hoofd
hoog en werden overmoedig. De zendelingen werden het onder-
ling over theologische vraagstukken oneens, en hunne kibbelarijen
ergerden keizer Khang-hi. Na zijnen dood nam de zaak een anderen
keer; zijn opvolger Yoeng-tsching liet de weerspannig geworden
Chistenen vervolgen. In het jaar 1722 schreef pater Gaubil,
de geleerdste van alle fransche missionarissen, die ooit China be-
zocht hebben, naar Europa, dat hij de kerken vermeid, de ge-
meenten verstrooid, de zendelingen verjaagd en naar Canton verbannen
had gevonden. Een weinig later werd hunne godsdienst in
den ban gedaan. De vroeger door de keizerlijke gunst bevoor-
regte Christenen ondervonden des keizers ongenade, en hoe een
groot deel der bekeeringen niet dan uitwendig was geweest, bleek