eerste lot toe; ten tweede: ieder deelgenoot, die eens verzuimt
zijn inleg te voldoen, verbeurt al het door hem reeds gestörte ten
voordeele van den oprigter der bank, die tegelijk haar president
is en voor alles instaan moet. Evenwel komen zulke verzuimen
zelden voor, daar al de leden ’t als eene zaak van eer beschou-
wen, zieh van hunne verpligtingen getrouwelijk te kwijten, en
zulks niet doende in algemeene minachting zouden geräken. Wie
volstrekt geld noodig heeft kan ligt een mededeelgenoot vinden,
die bereid is, hem een reeds uitgekomen lot over te doen; en is
hij niet tot verdere storting in staat, dan verkoopt hij het reeds
door hem ingebragte aan een an d e r, die dan deelhebber wordt
en als zoodanig nn voor zijn hoofd verder betaalt. Nagenoeg
ieder Chinees behoort tot een soortgelijk gezelschap; ook boeren,
ambachtslieden, kleine kramers enz. hebben de hunne. De Chinees
staat nooit alleen, en de hem aangeboren associatiegeest
komt vooral in geld- en handelszaken sprekend voor den dag.
In handelsgeest en commerciele bedrijvigheid worden de
Chinezen door geen ander volk overtroffen. Hun vruchtbaar land
levert een onuitputtelijken rijkdom van producten; hun uitgestrekt
rijk bezit eene menigte wegen van verkeer te water en te lan d ;
het volk is altijd rusteloos werkzaam en bedrijvig, en tegelijk zijn
wetten en zeden het handelsbedrijf bevorderlijk. Een vreemdeling
mag om ’t even van welke zijde China binnenkomen en om ’t
even welke streek bezoeken, altijd en overal zal hij verbaasd staan
over de rustelooze bedrijvigheid van dit volk , dat door winzucht
gedreven wordt en voor ’twelk handel en wandel levensbehoefte
zijn. Geheei China van noord tot zuid, van oost tot west is
eene eeuwigdurende markt het gansche jaar door. En toch zal niemand
zieh eene juiste voorstelling van den verbazenden omvang
van het handelsvertier kunnen maken, als hij niet de drie steden
Han-yang, Oe-tschang-foe en Han-keoe gezien heeft. Yooral deze
laatste, „de mond des handelsverkeers,” is in alle opzigten merk-
waardig; daar is alles winkel, magazijn of pakhuis, en het dringen
en jagen zoo sterk, dat men er slechts met moeite een weg
door kan banen. In de straten ziet men lange rijen van lastdra-
g e rs, die in afgemeten stap achter elkaar aandraven; elk drager
laat een eentoonigen slependen deun hooren, die altijd hoorbaar
is en boven het doffe gegons van het straatrumoer uitklinkt. En
toch heerscht in dit digte menschengewoel tamelijk veel rust en
orde; twist en vechtpartijen vallen niet dikwijls voor, alhoewel
van policie veel minder te bespeuren is dan in Europa. De Chinees
vermijdt dat een en ander uit een heilzaam instinct; hij wil
zieh geen moeijelijkheden op den hals halen. Soms wel eens
neemt hij aan een straatoploop deel, waarbij ’t niet aan hard
schreeuwen en tieren ontbreekt, doch daarbij blijft het ook en
al het overige gaat er zijn geregelden gang om.
Wie al deze ontelbare volksmenigte op de straten ziet, kon
ligt in de waan komen , dat alle menschen op de been en de
huizen ledig waren; maar hij heeft slechts een blik in de vroeg
en laat met koopers en verkoopers gevulde winkels te werpen,
om van het tegendeel overtuigd te worden. Ook in de fabrieken en
in de werkplaatsen zijn eene ontelbare menigte arbeiders bedrijvig,
en als men daarbij nog de oude lieden, de vrouwen en kinderen
rekent, zal men zijns ondanks wel gelooven moeten, dat in die drie
genoemde steden acht millioenen menschen wonen. Wij weten niet
te zeggen, of de barkbewoners, die steeds op het water leven, daar-
onder begrepen zijn of niet. De groote haven van Han-keoe is
letterlijk een digt mastbosch en men staat verbaasd, midden in
China zulk eene ontelbare menigte, ten deele zeer groote sche-
pen te vinden.
Han-keoe is, gelijk wij reeds zeiden, eenigermate de hoofd-
stapelplaats voor alle achttien provincien. Daarheen rigt zieh de
handel; van daar uit verdeelen zieh de waren; want de stad heeft
eene ongemeen günstige ligging en levert voor het verkeer eene
menigte voordeelen op. Zij ligt zoo regt in het hart van China,
wordt door de Blaauwe Ei vier omstroomd en staat door deze in
directe gemeenschap met het westen en oosten. De stroom maakt
na het verlaten van Han-keoe krommingen naar regts en links;
groote handelsjonken gaan zuidwaarts naar de meren Poe-yang en
Thoen-ting, die zoo veel als binnenlandsche zeeen zijn. In deze
meerbekkens monden vele kleine, doch bevaarbare rivieren uit,
waarlangs de goederen uit Han-keoe naar de zuidelijke provincien
vervoerd worden. Naar het noorden zijn de natuurlijke verbin-
dingswegen niet zoo gemakkelijk, welk kwaad intusschen door een
bewonderenswaardig uitgedacht kanaalstelsel verholpen i s , dat alle
meren en bevaarbare rivieren onderling verbindt, zoodat men alle
provincien bereizen kan, zonder dat men zijn vaartuig behoeft te
verlaten. De chinesche jaarboeken leveren het bewijs, dat vele
dynastien aan de kanalen groote zorg besteed hebben; doch niets
is in staat, zieh met het groote werk te meten, dat keizer Yang