en met behulp daarvau brengt hij het water met groote snelheid
uit de eene vergaarkom in de andere over. Längs de rivieren
ziet de reiziger dikwijls zeer groote räderen van zoo ongemeene
ligtbeid, dat eene geringe waterkracht ze drijven kan; zij hebben
lange aanhechtsels van bamboes, door middel waarvan het water
in een groot bekken wordt gesehept, waaruit het door vele kleine
besproeijinggreppels over het veld wordt geleid.
Enkele provincien zijn zoo vruchtbaar en zoo wel bebouwd,
dat men drie oogsten in het jaar binnenhaalt. Zoodra de eerste
bijna gerijpt is, zaait men den tweeden reeds in de tusschenvo-
ren , waardoor men zoo steeds tweederlei gewas op hetzelfde veld
heeft. China heeft alle in Europa bekende graansoorten en bui-
tendien nog vele verscheidenheden, die bij ons niet voorkomen.
In ’t noorden wordt bij voorkeur garst en tarwe verbouwd, in ’t
zuiden rijst, die daar het hoofdvoedingsmiddel der lagere klassen
en ook voor alle overige eene dagelijksche behoefte is. Daaren-
tegen komt die in het noordwesten bij de armen slechts zelden
op tafel en ook bij de gegoeden niet dan bij bijzondere gelegenhe-
den; daar leeft ieder van tarwe, boekweit, haver, mais en gierst;
maar in de provincie Kan-soe bereidt men het brood volmaakt op
dezelfde wijze als in Europa. In het overige land wordt het deeg
niet gezuurd en slechts half gaar gebakken in den vorm van
panne-, olie- of kleine ketelkoeken. Dikwijls bakt men kleine
bollen ter dikte eener vuist, die men in waterdampen koken laat.
Van groot gewigt voor het gansche leven der Chinezen is
het bamboes, en men kan gerust beweren, dat al de bergwerken
van het Hemelsche rijk zaamgenomen niet zoo veel voordeel ople-
veren als deze p lan t, die in belangrijkheid dadelijk op de rijst en op de
zijderups volgt. Het bamboes schiet aspergieachtig uit den grond op
in de dikte en den omvang, welke het later behoudt. Het woor-
denboek van keizer Khang-hi noemt het „een gewas, dat gras noch
boom is (fei-tsao, f e i - m o e ) en werkelijk is het eene soort van
tweeslachtige plant, die menigmaal ter hoogte van- een boom op-
schiet. In China, waar het in het wild wast, wordt de dikke
species eerst sinds het einde der derde eeuw voor Christus als
cultuurplant gekweekt. Men telt in het Hemelsche rijk niet minder
dan drieenzestig hoofdvarieteiten, naar hoogte en dikte, leng-
te van schot, kleur en digtheid van hout, twijgen, bladeren en
eigenaardigheden in de vorming, die zieh in eene varieteit voort-
planten. Een goed onderhouden woud van dik bamboes brengt
den eigenaar hauden vol geld op. Een chineesch spreekwoord
zegt: „De kleinkinderen van het bamboes aanschouwen nooit
hunne grootmoeder, en de moeder wordt nooit van de kinderen
gescheiden.”
Wij vermelden verder als nuttige of merkwaardige planten
den theestruik, den wasboom, den zeepboom, den papiermoerbezie-
boom, den kamfer- en den lakboom, den li-tschi, den loeng-yen
(drakenoog), de borstbezie, den sternanis, den ehineschen kaneel-
boom, die eene zeer dikke schors heeft, den oranjeboom en zijne
talrijke verscheidenheden, en vele andere vruchtboomen, die in de
zuidelijke provincien te huis behooren; dan nog de boomsoortige paeo-
nie, de camelia’s , de hortensia’s , welke lord Macartney uit China
medebragt, de kleine magnolia, onderscheidene soorten van
rozen, de welriekende áster, de daglelie, rhabarber en ginseng;
eindelijk nog den katoenstruik en velerlei draad- en vezelplanten,
die in den nieuweren tijd voor een deel naar Europa zijn overgeplant
, als de tsching-ma, b. v. ■—' De aanbouw van groenten en
moeskruiden is van de oudste tijden in China gedreven en aangemoedigd;
zelfs in rivieren en vijvers kweekt men eetbare water-
planten, als b. v. de knollen van sagittaria (gemeen pijlkruid,
adderkruid, serpentstongen) en de nymphaea (plompen, waterroos).
Vooral deze laatste plant is altijd bijzonder geschat geworden. De
dichters hebben haar om haré fraaije bloesems bezongen, de doctoren
der rede rekenen haar onder de planten, waaruit de drank
der onsterfelijkheid wordt bereid, en de oeconomen roemen haar,
wijl zij zoo nuttig en winstgevend is. Tegenwoordig is zij het
symbool der geheime genootschappen. De plomp heet in het
chineesch lim-hoa. De Chinezen onderscheiden vier soorten van
die lotus: de gele, de witte en roode met enkele en die met
dubbele bloemen, en de bleekroode. Men plant ze deels door
zaaijing, deels, en wel doorgaans, met stekken voort; bijzondere
zorg en cultuur vereischt zij verder niet. Op meren, vijvers en
in ’t algemeen op elken waterplas maakt zij eene wonderfraaije ver-
tooning. Eerst tegen het laatst van Mei schiet zij groote bladeren u i t ,
die zeer spoedig in omvang toenemen en een sierlijk groen dek ont-
plooijen, waaruit de bloemen zieh luisterrijk verheffen. De jonge
chinesche dichters schilderen gaarne watertogtjes bij maneschijn op
een vijver of meer, dat getapisseerd is met dusdanige plompe-
bladen en bloemen, waarin fonkelende torren en insecten dar-
telen. De zaadkorrels van die plompen worden gegeten, zoo