daaruit, dat velen hun Christendom ten spoedigste weer verzaakten.
Op Yoeng-tsching volgde Kien-long. Onder hem kwamen de
missionarissen weder in de gunst ten hove. Het Christendom werd
soms geduld, soms vervolgd, doch onder den naastvolgenden keizer,
Kia-king, werden de vervolgingen zoo sterk, dat vele gemeenten
geheel te gronde gingen. Europa was destijds aan de omwente-
ling prijs gegeven en zond geen geloofsboden naar China; gedu-
rende de laatst verloopen dertig jaren was echter hun getal voort-
durend klimmende. De Protestanten werken meest in de kustste-
d en , de Catholieken meer in het binnenland. Het genootschap
tot uitbreiding des geloofs, dat zijn middelpunt te Lyon heeft,
verleent krachtdadige ondersteuning; de paus heeft in een der acht-
tien provincien van China een apostolisch vicariaat opgerigt, en
Jesuiten, Dominicanen en Lazaristen zijn onafgebroken werkzaam.
Elk vicariaat heeft een aantal scholen voor knapen en meisjes,
een seminarie tot opleiding van inheemsche priesters en velerlei
inrigtingen van liefdadigheid.
- De missionarissen staan niet meer, gelijk eertijds, bij den keizer
in gunst; zij zijn in het gansche rijk in den ban verklaard, zoeken
tegen des keizers wetten en verordeningen aan in het rijk door te
dringen en moeten met groote omzigtigheid te werk gaan. Yelen
zijn reeds het slagtoffer van hun geloofsijver geworden.
Hue schat het getal der Christenen in China op ongeveer
achtmaalhonderdduizend.
EERSTE HOOFDSTUK.
Aan de grens van China. — Vertrek van Ta-tsien-loe. ■— Hangbrug-
gen en palankijndragers. — Karavanen van lastdragers. —■ Ya-
tscheoe. — Chineesch karakter van land en volle. — Triomfbogen
en gememtepaleizen. — Chinesche Christenen. — De aristoeratie
in Khioeng-tscheoe. — Het opiumrooken. — Een prächtig bon-
zenklooster. — Een moedig Christen. — Aankomst te Tsching-
toe-foe.
V o o r nagenoeg twee jaren hadden wij van onze Christenge«
meente in het dal der zwarte wateren afscheid genomen. Op een
verblijf van eenige maanden in het mongoolsche lamaklooster van
Koenboem en te Lha-ssa, de hoofdstad van het Boeddhismus,
na, waren wij sedert onafgebroken op reis, eerst in de steppen
van Mongolie, later in het thibetaansche hooggebergte. Evenwel
was er nog geen einde aan ons lijden te zien; wij moesten
geheel China van het westen naar het oosten doortrekken, nadat
wij het in vroeger tijd in zijne gansche lengte van het zuiden naar
het noorden doorsneden hadden. Toenmaals was dat heimelijk ge-
schied; wij hadden ons zooveel mogelijk schuil moeten houden en
overal bij- en sluipwegen opzoeken, om niet herkend te worden.
Thans was dat alles geheel anders. Wij behoefden ons niet meer te
verbergen, reisden bij helderlichten dag op den keizerlijken heer-
weg; dezelfde mandarijnen, wier gezigt alleen ons voorheen
angst en schrik aanjoeg, wijl zij bij ontdekking zeker niet nagela-
ten zouden hebben, ons op de pijnbank te spannen, moesten ona
thans het eeregeleide geven en ons met beleefdheid behandelen.
Wij stonden dus aan de grens van China, met voor ons eene
beschaving, die van die van Europa wel hemelsbreed verschilt,
maar in hare soort toch geheel volmaakt is. Yan nu af werd ook