van zijne Majesteit te leveren bleven vruchteloos. Geen streng-
heid baatte; de werklieden waren er nu eens voor al toe buiten staat.
In ’t eind werpt zieh een hunner uit radeloosheid in den gloeijen-
den oven en verbrandt; doch het porselein, dat zieh op dat tijd-
stip in het vuur bevond , werd juist zoo, als de keizer het ge-
wenscht had. Sedert werd die man in den vurigen oven als
held beschouwd en tot heilige en beschermpatroon verheveti.
In de door rivieren en meren rijk bewaterde provincie Ki-
ang-si wordt de vischteelt op groote scliaal gedreven. In Europa
heeft men zieh sedert de laatste jaren hier en daar veel op
kunstmatige vischkweeking toegelegd, doch de Chinezen kennen die
reeds sinds onheugelijke tijden. In Kiang-si gaat men daarbij op
de navolgende wijze te werk:
Tegen het begin van het voorjaar komen vele kooplui
met vischkuit uit de provincie Koeang-toen; zij voeren hunne
waar in vaten aan, die op schuifkarren liggen. De inhoud bestaatin
eene dikke, geelachtige slijmerige brij, waarin met het bloote oog
niets levends te onderkennen is. Voor eenige sapeken krijgt de
kooper een lepel vol van deze lilachtige brij en „bezaait” daar
een ganschen vijver mede. Eeeds na eenige dagen vertoonen zieh
vischjes in menigte. Zoodra die een weinig gewassen zijn, strooit
men fijn gehakt gras in het water, en dat wel allengskens
in telkens grooter hoeveelheid. De visschen ontwikkelen zieh on-
gemeen snel; eene maand na het uitkomen zijn zij reeds vrij
groot en bekomen nu ’s morgens en ’s avonds rijkelijk voeder,
waarop zij met gretigheid aanvallen; want ze zijn even vratig als
zijderupsen, die cocons willen spinnen. Na een paar weken zoo
gemest te zijn, worden zij twee tot drie pond zwaar ; doch bij
dat gewigt blijven zij staan, en nu worden ze gevangen. De
vischkweekers in Kiang-si doen slechts in deze eene soort, die uit-
muntend srnaakt. Of de kuit eene bijzondere toebereiding onder-
gaat, kunnen wij niet zeggen.
Wij hielden ons vijf dagen te Nan-tschang-foe op en konden
dus alles tot onze verdere reis naar Canton op ons gemak in or-
de brengen. De gouverneur der provincie, de stadsprefect, de
burgerlijke en militaire ambtenaren, kortom iedereen betoonde ons
groote welwillendheid. Wegens de zware hitte verkozen wij den
weg te water. Men gaf ons eene soort van gewapende fregat tot
bedekking, en twee prächtige jonken, de eene voor de mandarij-
nen van ons gevolg, de andere voor ons bestemd. Wij hadden
uitdrukkelijk verlangd alleen te zijn en behielden slechts onzen
dienaar Wei-schang bij ons, met een kok, dien de prefect ons als
een kunstenaar van uitstekende talenten had aanbevolen. le n aan-
zien van de spijzen was de gouverneur met eene aan verkwisting
grenzende onbekrompenheid te werk gegaan. Opdat alles over-
eenkomstig onzen wensch zoude zijn, vaardigde hij een decreet uit,
waarbij de besturen van al de steden, die aan den stroom liggen,
aanschrijving ontvingen, om ons bij het voorbijvaren vijf onzen
zilvers uit te betalen; deze som zoude ons tafelgeld zijn. Die steden
liggen zeer digt nevens elkander, en wij hadden later bij onze
aankomst in Canton eene groote som overgehouden. Waartoe
wij dat geld besteedden, zullen we later zeggen. Over het ge-
heel behandelde men ons te Nan-tschang-foe op eene wijze, die
waarlijk vorstelijk mag heeten, vooral als men daarmede de be-
handeling vergelijkt, welke de russische overste ondergaat, die
alle tien jaren het gezantschap van Kiachta naar Peking ge-
leidt. Volgens de wet, die stiptelijk wordt in acht genomen,
krijgt die vertegenwoordiger van den czaar dagelijks eene schapen-
bout , een kom vol wijn, een pond thee, eene kruik met melk,
twee5 ons boter, twee visschen, een pond gezouten groente, vier
ons bonen, vier ons wijnazijn, een ons zout, twee maatjes
lampolie, en buitendien na verloop van elken negenden dag een
chineesch middagmaal van vier geregten.
Te Nan-tschang-foe werden de geleidslieden, die met ons uit
de provincie Hoe-pe gekomen waren, afgedankt. Zoo moest dus
ook meester Ting, onze Treurwilg, van ons afscheid nemen. Toen
wij aan boord gingen wenschten twee burgerlieden ons gelukkige
reis. Zij waren Christenen en konden ons enkele bijzonderheden
aangaande den staat der missie en het lot der missionarissen ge-
ven. De missie te Kiang-si is aan de congregatie van den heiligen
Lazarus toevertrouwd; zij telt om de tienduizend Christenen,
die over de gansche provincie verstrooid wonen. Over het alge-
meen zijn het arme, vreesachtige lieden. Jaarlijks vinden eenige
bekeeringen plaats; maar de verbreiding van het geloof vordert
toch slechts zeer langzaam. Ditzelfde is ook in alle andere missi-
en van China het geval.