algemeene geschiedenis en de opvolging der dynastien. Aan het
slot van het werkje komen eenige voorbeelden en bewijzen van
het hooge gewigt van de studie voor. Het San-dse-king verdient
in elk opzigt zijne groote populariteit. De opsteller, een leerling
van Confucius, begint met een distichon, dat lu id t: Jen-dse-thoe,
sin-pen-scJian, d. i. de mensch was bij zijnen oorsprong volmaakt
heilig. Een christelijk geleerde heeft voor de catholieke zendeling-
scholen een klein godsdienstig leesboek op de manier van het
San-dse-king ontworpen. De regels daarin bestaan nogtans uit
vier schriftteekens, waarom hij het werkje Sse-dse-Jdng, of het gewijde
boek in vier letters heeft genoemd.
Na de encyclopedic met drie letters krijgt de leerling de
Sse-tsckoe of „de vier classieke boeken” in handen. Het eerste dezer
zedekundige werken is het Ta-hio of „de groote studie,” eene soort
van staat- en zedekundige verhandeling met korten tekst van Confucius
en ophelderende noten van een zijner jongeren. De geheele
leer van de groote studie steunt op het beginsel, dat de mensch
zieh op zijne verbetering en volmaking toeleggen moet. Wij laten
hier het een en ander uit den tekst van Confucius volgen.
1.
„De wet der groote studie of practische wijsbegeerte bestaat
in het ontwikkelen en in een helder licht stellen van het schitte-
rend beginsel der rede, dat wij van den hemel ontvangen heb-
ben, om de menschen te vernieuwen en hun hunne eigenlijke
bestemming in de volmaaktheid of het hoogste goed te doen stellen.”
2.
„Men moet het doel waarnaar men streeft, of zijne einde-
lijke bestemming eerst kennen, en alsdan een besluit nemen.
Heeft men dat besluit genomen, dan kan men een kalm gemoed
hebben; in het bezit van zulk een kalm gemoed zijnde, kan men
zieh in eene ongestoorde rust verheugen; is men tot zulk eene
ongestoorde rust geraakt, zoo kan men nadenken en over
het wezen der dingen oordeelen; heeft men nagedacht en een
oordeel over het wezen der dingen gevormd, alsdan kan men
eindelijk den staat der gewenschte volmaaktheid bereiken.”
3.
„De wezens der natuur hebben eene oorzaak en werkingen; de
menschelijke daden hebben een beginsel en gevolgen. Door de
oorzaken en werkingen, de beginselen en gevolgen te kennen
nadert men tot de redelijke methode, door welke men tot de
volmaaktheid geraakt.”
4.
„De vorsten der oudheid, die het qds van den hemel gewordene
schitterende beginsel der rede in hunne staten ontwikkelen
en in het licht stellen wilden, hebben er vooraf naar getracht,
hunne landen goed te regeren. _ Zij, die trachtten hunne landen
goed te regeren, zagen vooraf daarop, dat in hunne familie goede
orde was. Zij, die er op zagen, dat goede orde in hunne familie
was, gaven zieh vooraf moeite om zichzelven te verbeteren. Zij
die moeite deden om zichzelven te verbeteren, legden zieh er
vooraf op to e , hun gemoed te verbeteren; zij die zieh op de verbetering
van hun gemoed toelegden, droegen vooraf zorg, dat al
hunne bedoelingen zuiver en opregt waren; zij die zorgden, dat
al hunne bedoelingen zuiver en opregt waren, zöchten vooraf zoo
veel mogelijk hunne zedelijke kennis te volmaken. De meest
mogelijke volmaking der zedelijke kennis bestaat echter in het
begrijpen en doorgronden der beginselen, waaruit men handelt.”
5.
„Als de beginselen der daden begrepen en doorgrond zijn
geworden, erlangt de zedelijke kennis hären hoogsten graad van
volmaaktheid. Als de zedelijke kennis den hoogsten trap van volmaaktheid
erlangt, dan zijn de bedoelingen zuiver en opregt geworden
, en wordt de ziel van regtschapenheid en braafheid doordron-
gen. Alsdan is de persoon gelouterd en verbeterd. Is die gelouterd
en verbeterd, en wordt de familie „goed bestuurd, dan wordt ook
het rijk goed geregeerd. Wordt het rijk goed geregeerd, dan
geniet de wereld het geluk van vrede en eendragt.”
6.
„Voor alle menschen, van den hoogsten tot den laagsten, zijn
de pligten gelijk. De wäre grondslag voor allen vooruitgang en
alle zedelijke ontwikkeling bestaat daarin, dat de mensch aan zijne
verbetering en volmaking arbeidt.”
7.
„Wie hoofdzaken ligtvaardig en bijdingen met zorg behandelt,
handelt, zooals hij niet handelen moest.”
De aanteekeningen op dit boek van de groote studie bestaan
in tien hoofdstukken. De leeringen van Confucius worden daarin
op de politieke regering toegepast, welke Confucius verklaart te
zijn: „Wat regtvaardig en regt is,” en voor welke hij de toestem