en doorluchtige ziekte alleen aan eene stoornis van het verbroken
evenwigt der levensgeesten was te wijten. Het vurige beginsel
was ten gevolge der lang aanhoudende zware hitte ver boven den
temperatuurgraad gerezen, die voor het ligchaam dienstig is;
daardoor was in mijn doorluchtig ligchaam een brand ontstaan;
de vochtige elementen waren dusdanig opgedroogd, dat er niet
genoeg meer van in het ligchaam voorhanden was om de ver-
eischte beweging mogelijk te maken. Men moest derhalve aller-
eerst aan het ligchaam eene zekere hoeveelheid verkoelende lucht
mededeelen, om door middel daarvan het vurige beginsel te ver-
zwakken. Dan zou ik spoedig gezond worden en konden wij onze
reis vervolgen, schoon ik mij zorgvuldig had in acht te nemen,
dat het vurige beginsel niet weder de bovenhand verkreeg. Ove-
rigens bestond er geen het minste bezwaar; iedereen wist, dat
groene erwten eene bijzonder verkoelende kracht hebben; men had
die dus slechts in water af te koken en mij het nat te geven, waar-
door de brand dadelijk zou worden weggenomen. Een der man-
darijnen was echter toch van oordeel, dat dit nat van groene
erwten met de meest mogelijke voorzigtigheid moest worden ge-
bruikt, daar het anders de maag te veel verkoelen en eene nieuwe
krankheid veroorzaken kon. Meester Ting was daar trouwens niet
bezorgd voor, wijl ons temperament veel heeter dan dat der Chi-
nezen was en ik dus gevoegelijk eene dubbele dosis erwtenat
kon gebruiken. Allen waren het intusschen daarover eens, dat
niets boven afgekookte augurken en watermeloenen ging, om aan
het ligchaam weer de noodige vochtigheid te verschaffen. Zoo
moest ik dan augurke-, meloene- en erwtewater drinken.
Inmiddels kwam de doctor. Uit zijn ceremonieel optreden
en zijne händige manieren zagen wij dadelijk, dat een man voor
ons stond, die in de practijk t’ huis was. Hij was klein, welge-
daan en droeg een grooten ronden bril op den kleinen neus;
baard en haar waren grijs, zijn toon zacht en vleijend. „Ik
heb gehoord, dat de doorluchtige kranke uit het verre Westen
geboortig is ,” begon hij. „In de boeken kan men lezen, dat de
krankheden en ziekten in verschiffende landen verschiffend zijn,
want in ’t noorden zijn ze niet dezelfde, als in het zuiden; elk
volk heeft zijne eigenaardige kwalen; daarom vindt men ook in
elk land eigenaardige geneesmiddelen. De verständige arts moet
de temperamenten onderscheiden, den waren aard der ziekten
kennen, en de geschikte middelen verordenen; daarin bestaat de
wetenschap. Hij moet zieh wel wachten, menschen, die aan de
overzij van de groote zee geboren zijn, als menschen uit het volk
van het midden te behandelen.”
Deze met ernstige waardigheid uitgesproken woorden gingen
van sierlijke gebaren en handbewegingen vergezeld, en hij nam
hierop een stoel, plaatste zieh bij mijn bed, nam mijn regter
arm, dien hij op een küssen legde, en voelde mij den pols door
zijne vijf vmgers over den handwortel te laten glijden, ongeveer
als men daarmede over de toetsen van een clavier gaat. De Chi-
nezen nemen verschiffende polsen aan, die met het hart, de lever
en andere hoofdorganen in verband staan. Wie die polsen goed
wil onderzoeken, moet ze eerst affe een voor een en dan eenige
tegelijk betasten, om hun wederkeerig verband te kunnen beoor-
deelen. Ditmaal duurde dat polsvoelen lang; de doctor scheen
daarbij in diep nadenken verzonken, hield de oogen op zijne
schoenen gerigt en sprak geen woord. Na den regter arm kwam
de linker aan de beurt. Eindelijk zag de geleerde heer o p , streek
zieh bij herhaling den baard, schudde bedenkelijk het hoofd en sprak:
„Er is op de eene of andere wijze koude lucht naar binnen gedron-
gen en in verschiffende Organen met het vurig beginsel in botsing
gekomen. Deze botsing moet zieh noodzakeüjk door braking en
kramp openbaren. Wij moeten dus de ziekte door heete middelen
bestrijden.” Onze mandarijnen waren juist van het tegenoverge-
stelde gevoelen geweest. Dat weerhield hen nogtans niet, thans
ten volle met de meening des doctors in te stemmen, en meester
Ting zeide: „ 0 ja , dat is zeer duidelijk; het warme is met het
koude in strijd; die beide beginsels zijn niet in overeenstemming
en moeten weder met elkaar verzoend worden; dat hebben wij
ons ook zoo voorgesteld.” De doctor vervolgde: „De gesteldheid
dezer edele ziekte is van dien aard , dat zij spoedig voor de kracht
der medieijnen wijken en verdwijnen k a n ; maar toch is het ook
mogelijk, dat zy zieh hardnekkig toont en bedenkelijker wordt.
Dat is mijn gevoelen, nadat ik de polsen naauwkeurig onderzocht
heb. Hier is rust noodig. Om het uur moet de artsenij gebruikt
worden, die ik thans verorden.”
De doctor ging nu bij eene kleine tafel, waarop sehrijfge-
reedschap stond. Hij doopte een staafje inkt in een kop thee en
wreef wat van de verf op een zwart steentje, nam het penseel,
schreef een lang recept op een groot blad papier, las ’t geschre-
vene nog eens in stilte over en deelde ons toen den inhoud mede.
1 *