raandarijn liet zieh zien. Eindelijk verscheen de sse-ye van den
prefect. Die sse-ye’s zijn raden, welke de ambtenaar zelf als
handlangers aanstelt; hij moet hen echter uifc zijn eigen zak
bezoldigen, wijl zij geen staatsdienaren zijn. Zij hebben nog-
tans grooten invloed, wijl de meeste zaken door hunne han-
den gaan. Deze sse-ye verklaarde stellig, dat de gezamenlijke
hoofdambtenaren sedert eenige dagen met een gewigtig proces bui-
tenaf te doen hadden. Thans verontschuldigden wij ons, dat wij
hem nog zoo laat hadden lästig gevallen, doch zeiden tevens, dat
wij in Oe-schan blijven zouden, tot wij den prefect gesproken
hadden. Den volgenden namiddag vernamen wij een luid gerucht
van stemmen; ook werden zwervers afgestoken en de tamtams
geslagen. Kort daarna meldde een ambtenaar van het tribunaal, dat
de prefect met de overige mandarijnen terug was. Onverwijld verscheen
hij bij ons in gezelschap van den militairen commandant,
die den blaauwen kogel op de muts en den titel van toe-sse droeg.
Bij de Chinezen is het stelsel van leugen en bedrog in zulk
eene uitgebreidheid ontwikkeld, dat men hun ook dan, als zij
eens de waarheid zeggen, slechts met moeite geloof schenkt. Wij
hielden ons overtuigd, dat van de reis en terugkomst der mandarijnen
geen woord waar was, maar wij hadden ons ditmaal bedro-
gen en de Chinezen nu toch eens de waarheid hooren zeggen. De
prefect en de commandant kwamen werkelijk van eene reis te ru g ;
wij zagen het aan hunne slaperige gezigten en bestoven kleederen.
De prefect was een goede zestiger met grijzen baard, kort, ge-
drongen en vrij gezet. Zijne opene, goedige. gelaatsuitdrukking
trof ons, wijl zoo iets in China en vooral bij een mandarijn iets
zeldzaams is. De toe-sse was van ongeveer dezelfde jaren en had
mede zeer open trekken. Hij was trouwens ook een Mongool, had
zijne jeugd in het grasland als nomade gesleten en in steppen ge-
leefd, waarvan sommige ons ook zeer goed bekend waren. Hij
was werkelijk aangedaan, toen wij hem in het mongoolsch aan-
spraken. Beide mannen dankten er ons voor, dat wij op hen gewacht
hadden, en schenen zeer verblijd, ons te zien, ten bewijze
waarvan zij ons ook van de lästige omslagtigheden van het chine-
sche ceremonieel verschoonden. De prefect deelde ons de aanlei-
ding tot zijne reis mede. Hij was met zijne bijzitters naar een
dorp geweest, op welks grensscheiding men een lijk had gevonden.
Zoo had dan moeten worden uitgewezen, of de doode op den na-
tuurlijken weg of door zelfmoord of sluipmoord het leven had
verloren. Wij hadden hier en daar reeds zooveel vreemds van de
geregtelijke geneeskunde der Chinezen gehoord, dat berigten daar-
over uit eene goede bron ons thans zeer welkom waren. Dien
avond kwam de prefect terug en bragt ons een boek, getiteld:
Si-yuen, d. i. „afwassching in het graf.” Het geldt in China
onvoorwaardelijk als autoriteit, bevat eene medicina forensis en is
voor den regterlijken ambtenaar onmisbaar. Wij liepen het met
den prefect door; andere mandarijnen gaven ophelderingen en ver-
telden eene menigte interessante gevallen. De chinesche regering
heeft van ondsher veel zorg gedragen om de verschillende wijzen
van sterven bij lijken te doen uitwijzen. De beruchte keizer Tsing-
sche-hoang liet de bibliotheken vernietigen; daarom reikt- het oud-
ste werk over geregtelijke geneeskunde niet verder dan tot de dy-
nastie der Songs, 960 na Christus. De mongoolsche dynastie der
Yuen, welke die der Songs opvolgde, liet het werk omarbeiden
en met bijvoegselen vermeerderen, waartoe de bij de tribunalen
bewaard geblevene overleveringen de stof gaven. De dynastie der
Ming liet verdere onderzoekingen in het werk stellen en verschillende
geschriften uitgeven. De Mandschoe-dynastie heeft eene
nieuwe uitgaaf van het Si-yuen bezorgd.
Yolgens dit boek moet men op de navolgende wijze te werk
gaan, in geval men sporen van slagen en wonden aan lijken ook
dan nog wil uitvinden , als deze laatste reeds tot ontbinding over-
gaan. Men wascht het lijk met wijnazijn en stelt het vervolgens
aan de wijndampen bloot, die uit eene diepe groeve opstijgen.
’t Is naar deze behandeling, dat het boek Si-yuen (afwassching in
de groeve) heet. Die groeve moet in droogen leemachtigen grond
gegraven, vijf tot zes voet lang, drie voet breed en even zoo diep
zijn. Men verhit haar tot gloeijens toe, neemt alsdan het vuur
weg en giet er eene aanzienlijke hoeveelheid rijstewijn in. Op de
opening der groeve dekt men eene uit wilgenrijs gevlochten horde;
daarop legt men het lijk en over alles wordt een digt sluitend
dek gespannen, zoodat nu de dampen van den rijstewijn op alle
deelen van het lijk werken kunnen. Na omtrent twee uren komen
alle sporen van slagen of wonden duidelijk te voorschijn. In het
Sisyuen wordt ook verzekerd, dat men diezelfde behandeling op de
naakte beenderen toepassen kan; men zou alsdan nog dezelfde
uitkomst verkrijgen. Als toch de dood een gevolg van het toe-
brengen van slagen was, zouden de sporen daarvan zieh ook aan
de beenderen vertoonen. De' mandarijnen te Oe-schan twijfelden
10*