land is vruchtbaar, uitmuntend bebouwd en met zorg bewaterd.
De oogst stond voor de deur, de ooftboomen waren met vruchten
beladen, en uitgestrekte plantsoenen van oranje- en citroenboomen
wasemden specerijachtige geuren uit. Overal zagen wij landlie-
den druk aan bet werk, dorpen met pagoden, tusscben het bam-
boesriet half verscholen liggende hoeven en längs den weg herber-
gen en gaarkeukens, voor welke de eigenaars aan de voorbijtrek-
kende reizigers allerlei vruchten, stukjes suikerriet, gebak, thee,
rijstwijn en vele andere chinesche lekkernijen verkochten. Dat
alles herinnerde ons aan onze vroegere omzwervingen in het he-
melsche rijk. Een sterke bisamlucht, die aan China en de Chinezen
eigen is, sloeg ons van alle kanten tegen. Wie veel in vreemde
landen gereisd heeft, weet, dat alle volken eene eigenaardige lucht
hebben, en kan alleen op den reuk af de uitwaseming der Negers,
Maleijers, Chinezen, Mongolen, Thibetanen, Hindoes gemakkelijk
onderscheiden. Ook het land en de bodem, welke deze verschil-
lende volken bewonen, kenmerken zieh door soortgelijke uitdam-
pingen, die men in den vroegen morgen bij het doorwandelen van
de straten der steden of op het open veld duidelijk ruiken kan.
Men bespeurt dit vooral in den eersten tijd , als men nog niet lang
in het land is; op den duur wordt men er aan gewend en in het
eind bemerkt men er niets meer van. De Chinezen vinden op
hunne beurt, dat de Europeers eene eigenaardige uitwaseming
hebben, die echter, volgens hun zeggen; niet zoo sterk is als die
van andere volken, met wie zij in aanraking komen. Toen wij ver-
momd door China trokken, heeft ons geen mensch herkend, doch
wel kregen de honden lucht van ons, blaften achter ons aan en
merkten wel, dat wij buitenlanders waren. Ons uiterlijk was ten
volle chineesch, doch de reuk verried aan die dieren, dat wij niet
tot het groote volk van het midden behoorden.
Onderweg zagen wij eene menigte monumenten van verschil-
lenden a a rd , die aan het chinesche land uitsluitend eigen zijn. Daar-
toe behooren de triomf bogen ter eere van het weduwschap en den
maagdelijken staat. Niet zelden gebeurt het, dat een meisje niet
trouwt om zieh des te ongestoorder aan de verpleging harer ou-
ders te kunnen wijden, of dat eene weduwe uit achting voor hären
overleden man niet ten tweeden male in het huwelijk wil tre-
den. Voor zulke vrouwen rigt men na haar dood een gedenktee-
ken op, waarvan de kosten door vrienden, bekenden en soms ook
wel door een geheel dorp of eene stadswijk gedragen worden.
gulke triomf bogen zijn van steen of van hout, en aan enkele
daarvan hebben wij snij- en beeldhouwwerk bewonderd, dat de
beste meesters uit de europesche middeleeuwen zieh niet hadden
behoeven te schämen. De meeste dier beeidwerken stellen fabel-
achtige dieren, bloemen en vogels voor; op het voorstuk prijkt in
groote letters een altijd horizontaal geschreven en diep ingebeiteld
opschrift ter eere van het ongehuwd of weduwe blijven; op beide
zijden van den boog staan in kleiner schrift de deugden van de
overledene vermeld. Die monumenten maken geen onaardige ver-
tooning; men ziet ze längs den grooten weg en soms ook wel in
de steden in menigte staan. In Ning-po, de beroemde zeehaven
in de provincie Tsche-kiang, bestaat eene lange straat uitsluitend
uit dergelijke eerebogen; ze zijn daar van steen opgetrokken en
van eene rijke, stoute bouworde. Alle Europeers, die deze
stad bezoeken, hebben het fraaije beeldhouwwerk bewonderd, en
toen de Engelschen in 1842 Ning-po bezet hadden, moet een
ernstig gemeend voorstel gedaan zijn, om al deze eerebogen naar
Londen over te brengen, ten einde die wereldstad ook nog eens
met eene chinesche straat te verrijken.
Wij werden nu langzamerhand weder volbloed-chineesch, en
bij al de nieuwe indrukken waren Mongolie en Thibet spoedig zoo
goed als vergeten. Wij kwamen te Khioeng-tscheoe, eene stad
van de tweede Masse, in eene fraaije, vruchtbare landstreek en
met eene zeer welvarende bevolking. Daar namen wij niet als
vroeger onzen intrek in eene publieke herberg, maar werden in
een klein, prächtig paleis gehuisvest. De bediening was uitstekend
en in alles werden de regelen der fijnste chinesche etiquette in
acht genomen. Eenige mandarijnen verwelkomden ons bij de deur
en geleidden ons in eene zaal, waar reeds een uitgezocht maal
was opgedischt. Soortgelijke hötels dragen den naam van koeng-
koean of gemeentepaleizen. Men vindt ze van afstand tot afstand
längs alle groote heerwegen in China, doch ze zijn voor den ge-
wonen reiziger gesloten en alleen voor de groote mandarijnen be-
stemd, wanneer die in dienstzaken reizen. Al de kosten van hun
onthaal draagt de gouverneur der stad, die tegelijk voor de
vereischte bediening heeft te zorgen. De koeng-koeans in de
provincie Sse-tschoeen staan door het gansche rijk in den besten
naam. Wij waren in den beginne zeer verrast, dat men ons in
zulk een prächtig huis bragt, waar men ons kostelijk onthaalde
«n alle dienaren in zijde gekleed gingen. In den loop van ons