EENENTWINTIGSTE HOOEDSTUK.
Vertrek van Nan-tschang-foe. — Een mandarijnenjonk. — De chine-
sche logemmtm. — Huurrijtuigen in de steden. — Onderhouden-
de litteratuur. — Zinspreukm en spreekwoorden. — Hei Mei-ling-
gebergte. — Nan-Moeng, grensstad der provincie Koeang-toeng. —
Chinesche koordedansers. — He kleine voeten der vrouwen. —
He Tijgersrivier. — Canton. — Verblijf te Macao. — Hood van
den missionaris Gäbet. — Nog eene reis naar Peking. — Aan-
komst te Marseille in Junij 1852.
D e jonk, waarmede wij de rivier Tschang afvoeren, was een
drijvend paleis. Zij had eene gezelschapskamer, eene eetzaal en
een slaapvertrek. Alles was net en weelderig versierd; schilderwerk
en verguldsel was in den besten Staat en alles blonk van het
chinesche lak, dat nergens wordt overtroffen. Keuken en kooijen
der matrozen waren vdor in het schip en wij bleven volstrekt on-
gestoord. Op bak- en stuurboordszij hadden wij niet papieren,
maar glazen vensterruiten, en dat zegt in China veel. Kortom,
wij hadden het in alle opzigten uitmuntend. De rivier had geen
sterken stroom; de jonk werd geroeid, zoo vaak de wind ging
liggen. Terstond. den eersten dag vroeg de kapitein, die zeker
naauwkeurige voorschriften had, of wij aan boord tevreden waren
en of de bewegingen zijner geringe boot ons ook lästig vielen.
Hij vree'sde, dat de riemenslag ons misschien te veel gedruisch
veroorzaakte. Een unr later vernamen wij daar niets meer van,
want de kapitein had maatregelen genomen om ons door eene boot
te doen slepen. Dergelijke watertogten zijn wäre pleiziertogtjes.
Men wordt door niets in zijne rust gestoord en kan in alle be-
daardheid het landschap met zijne gedurige afwisselingen beschou-
wen. Wij bleven twee weken in onze vlottende hermitaadje zonder
een voet aan land te zetten. Bij elke ons cijnsbaar gemaak-
te stad werd aangelegd en het voorgeschreven tribuut ingevorderd.
In den regel kwam dat vrij schielijk binnen; doch in enkele ge-
vallen maakten de ambtenaren geen haast en lieten op hunne sa-
peken wachten. Zij zonden deputatién en wilden t zij iets af-
dingen, ’t zij de betaling geheel van zieh afschuiven. Wij hadden
daar telkens vrede mede, onder voorwaarde natuurlijk, dat men
ons een schriftelijk bewijs g a f , dat de gronden der weigering
bevatte en door het stedelijk bestuur onderteekend moest zijn.
Daarvan wilde nogtans niemand weten, en de sapeken kwamen
binnen. Zoo vaak de massazilver ons lästig werd, moest Wei-schan
ze tegen bankbriefjes, aan toonder betaalbaar, inwisselen. Hij had
het geld in zijne bewaring, en wij hielden er slechts aanteeke-
ning van.
In China pleegt men ’s nachts niet te reizen, en dus zöchten
wij iederen avond eene havenplaats op, waar het anker wer-
pen altijd met eenige plegtigheid geschiedde. Het gewapende fre-
gat zeilde voorop; onze jonk en die onzer mandarijnen voegden
zieh aan weerszijden. Als het anker viel werd een kanonschot
gelost. Dat het aan zwervers en tamtams niet ontbrak, spreekt
wel van zelf. Des avonds bragten wij een bezoek aan onze reis-
genooten of zij kwamen bij ons aan boord. Ook ’s morgens werd
ons anker ligten telkens door een kanonschot aangekondigd. Wij
merken hier ter loops a an, dat in de groote havensteden zeer ge-
makkelijk ingerigte jonken verhuurd en druk gebruikt worden. De
tijdelijke bezitter kan zijne reis geheel naar welgevallen inrigten,
lan d t, waar hem goeddunkt, doet zijne zaken in deze of gene
stad af en vaart verder. In het zuiden zijn huurgondels, even als
in Venetie.
De Chinezen hechten volstrekt niet aan ééne bepaalde plaats.
Hun land is zoo groot, dat het van de keerkringen tot de koude
zone reikt. Zij reizen veel en dikwijls zeer ver. In het zuiden
verligten de waterwegen het verkeer; doch de schepen, met uit-
zondering van de daareven beschreven aristocratische vaartuigen,
zijn uiterst morsig en buitendien doorgaans opgepropt met menschen.
De Chinezen trouwens hurken daarin op en naast elkander
in digt gedrang zonder er in ’t minst last of hinder van te
hebben. Vaak liggen zij in zulke bekrompen ruimten weken ach-
tereen als haringen opeengepakt, gebruiken niets anders dan in
water gekookte rijst, rooken en knabbelen op meloenpitten. Wie