Tot welke geweldenarijen, diefstallen en wanordelijkheden zal dat
evenwel niet aanleiding geven! Yan de zware kosten, van
zulk een dwangstelsel onafsckeidelijk, wil ik nog geheel zwijgen;
want wie toch zal de lieden betalen, die vereischt worden om
den staat aan zijne voorschotten te helpen? Moet dat de regering,
het volk of de boer? Ik vraag, wie heeft bij dat alles voordeel?
Men beroept zieh er op, dat in de provincie Schen-fi reeds het
gebruik heerscht, om graan te leenen of bij wijze van voorschot
te geven, en dat daaraan geen moeijelijkheden of nadeelen Verbünden
zijn. Het zou zelfs schijnen, dat het volk daarmede zeer
tevreden was, want het heeft er geen klagten tegen ingebragt
noch ooit om afschaffing van het gebruik verzocht. Hierop wil
ik alleen het volgende aanmerken. Schen-fi is mijn geboorteland,
ik h'feb daar de jaren mijner jeugd gesleten en de eilende van
het volk met eigen oogen gezien. Ik durf openlijk beweren, dat
van tien deelen van den nood, waaronder het zucht, voor het
minst zes deelen aan een gebruik zijn te wijten, waartegen onop-
houdelijk gemord wordt. Men neme slechts de moeite om na te
vragen en naauwkeurige berigten in te winnen, als men van den
wezenlijken staat van zaken grondig onderrigt wil zijn.”
De jaarboeken vermelden, dat alle hooggeplaatste en uitste-
kende mannen het met Sse-ma-koeangs inzigten ten volle eens zijn
geweest. Zij lieten zieh in zijn geest uit en leverden verzoek-
schriften in; toen dit niet hielp traden zij met aanklagten op en
verlangden de geregtelijke veroordeeling van Wang-ngan-sche, dien
zij van verstoring van de openbare rust beschuldigden. De her-
vormer nogtans behield eene onverzettelijke bedaardheid en trok
zieh van dat alles niets aan, wijl hij des keizers vertrouwen be-
zat. Hij las de aanklagten, Schriften en satiren zijner vijanden,
doch bleef standvastig bij wat zijn systeem hem voorschreef en
ging zijn eigen weg. In het eind begon de keizer trouwens toch
twijfelachtig te worden; de gronden, door de tegenstanders van
den minister in het midden gebragt, konden op den duur toch niet
nalaten eenigen indruk op hem te maken; hij dacht er over na, hoe
den loop der dingen best weder in het oude spoor te brengen. In-
tusschen deed Wang-ngan-sche gelden, dat men volstrekt niet noo-
dig had, zieh daarmede te overhaasten; men moest eerst eens geduldig
afwachten, of het uieuwe stelsel goede of kwade vruchten
droeg. Zoo iets was in den beginne altijd met velerlei zwarighe-
den verbonden, die men eerst overwinnen moest, om er naderhand
het regte voordeel en nut van te trekken. Indien de keizer slechts
standvastig bleef, zou alles stellig goed gaan. Dat de ministers
en grooten des rijks tegen hem, den nieuwigheidszoeker, zeer verbitterd
waren, kon hem volstrekt niet bevreemden; zij wilden zieh
slechts ongaarne naar het nieuwe schikken, doch langzamerhand
zouden zij er wel aan gewennen en hunne vooroordeelen laten va-
ren. Alsdan zouden zij roemen, waartegen zij thans hunne stemmen
zoo heftig verhieven.
Wang-ngan-sche behield zijnen invloed zoo lang Schen-tsoeng
regeerde, dreef zijn stelsel door en keerde in het rijk alles ’t on-
derst boven. Het schijnt echter wel, dat die maatschappelijke omwen-
teling niet aan de door hem gekoesterde verwachtingen beantwoord-
de, want het ging het arme volk nog slechter dan te voren. Zoo
beweren de jaarboeken. ’t Ergste voor Wang-ngan-sche was evenwel
nog, dat hij zieh de geleerden tot vijanden maakte door ook
deze tot aanneming van zijne beginselen te willen overhalen. Hij
schreef voor de examens een nieuw regiement voor; hij verlang-
de, dat bij de verklaring der heilige boeken zijn commentaar bo-
venaan zoude staan; hij eischte verder, dat men bij de verklaring
der schriftteekens de door hem gegeven uitlegging naauwkeurig
in acht zou nemen. Hij had die in het door hem uitgegeven al-
gemeen woordenboek uitvoerig uiteengezet. Juist d e z e nieuwighe-
den haalden hem zijne meest onverzoenlijke vijanden op den
hals.
Na het overlijden van keizer Schen-tsoeng kwam Wang-ngan-
sche ten val. De regerende keizerin liet Sse-ma-koeang, die op
zijn stil, ons welbekend landverblijf zijne dagen sleet, terugroepen*
Hij werd gouverneur van den jongen keizer en eerste minister,
en zijn eerste werk was, al wat Wang-ngan-sche ingevoerd had
met wortel en tak uit te roeijen. Deze (Wang-gnan-sche)
stierf kort daarna, en ook zijn opvolger overleefde hem niet lang.
Thans hadden de politieke hartstogten tijd om eenigzins tot be-
daren te komen. De regerende keizerin liet Sse-ma-koeang met
veel praal en staatsie begraven, en in de volgens oud gebruik
op hem gehouden lijk- en lofrede werd in het licht gesteld, welk
een volmaakt wijze, uitstekend burger en voorbeeldig minister hij
was geweest. Het volk rouwde over hem, alle winkels werden
gesloten, en vrouwen en kinderen, die zieh tot zijne kist geen
weg konden banen, knielden voor zijne beeldtenis. Dat geschied-
de overal, waar het lijk kwam, toen dit naar de geboorteplaats