nig vreemd feit (??) moest \op de verbeeldingskracht dezer vol-
ken een diepen indruk maken. Vandaar de hoogachting, ver-
eering en dankbaarheid jegens de eerste grondleggers hunner oude
monarchie, door wie zij zoo eensklaps tot beider inzigt gekomen
zijn (?). Yandaar ook de vereering der voorouders, van bet oude
en in bet algemeen van al, wat in de staatkundige huishou-
ding eene soortgelijke plaats inneemt, als in de familie vader en
moeder. De Chinezen bebben altijd aan al wat oud is en uit
vroegere eeuwen afstamt bet begrip van heiligbeid en geheim-
zinnigbeid verbonden, en deze hoogacbting in hare algemeene toe-
passing wordt als kinderlijke pieteit aangeduid. Zij is tot het uiterste
gedreven, en uit haar is als noodwendig gevolg de geest van
uitsluiting en zelfs van minachting tegenover andere volken af te
leiden, die men voor barbaren houdt; doch verder vloeit uit
haar ook het stereotype eener civilisatie voort, die beden nog
nagenoeg hetzelfde is, wat zij in den beginne was; zij beeft geene
merkbare vorderingen gemaakt.
Wauneer wij dit een en ander in het oog houden, kunnen
wij ons verklären, hoe de wetten nopens de kinderlijke pieteit in
het staatkundige zoowel als in bet maatschappelijke eene zoo
hooge kracht en beteekenis hebben. Men zegt: de stijl is de
mensch; met hetzelfde regt zou men kunnen beweren, dat de
wetgevingen de stijl der volken zijn; want ze geven een getrouw
spiegelbeeid van de zeden, gewoonten en bet eigenaardige
des volks, voor ’twelk zij bestemd zijn, en men kan zeggen, dat
de chinesche wetgeving bet cbinesche volk is.
De bewoners des Hemelschen rijks zijn zonder eigenlijk godsdienstig
geloof, leven van den eenen dag tot den anderen zonder
zieh veel om verleden of toekomst te bekümmeren; zij verkeeren
ten aanzien van al wat de zedelijke zijde van den mensch betreff
in een grof scepticismus en denken daar weinig aan; al hunne
kracht is hoofdzakelijk op het verdienen van sapeken gerigt.
Men begrijpt derhalve, dat geen pligtbesef hen tot bet inachtne-
men der wetten noopt. De officiele eeredienst heeft eigenlijk hoe-
genaamd niets van wat wij in den eigenlijken zin godsdienst noe-
men; zij is dus niet voldoende om aan de volken de zedelijke
beginselen en begrippen in te prenten, die tot bet doen in acht
nemen der wetten kraebtiger werken dan de hardste straffen.
Vandaar is het natuurlijk, dat het bamboes aan elk wettelijk voor-
schrift klem en nadruk moet bijzetten. De chinesche wetgeving heeft
daarom ook steeds een poenaal karakter, zelfs waar het slechts een-
voudig burgerlijke of administratieve aangelegenheden geldt. Waar
eene wetgeving met het bedreigen van straffen zoo kwistig te werk
gaat, daar kan men beweren, dat de maatschappelijke betrekkin-
gen niet deugen; en het chinesche strafwetboek levert daar het
bewijs van. Daarin is de mate der straf geenszins naar de zedelijke
zwaarte eener misdaad op zichzelve beschouwd bepaald,
maar komt het op de hoegroolheid der schade aan, die door
de misdaad werd veroorzaakt. Dit alleen geeft den uitslag. Diens-
volgens regelt de straf voor een diefstal zieh naar de geldswaarde
van het gestolen voorwerp, en tot dit einde is een opzettelijke ta-
bel ontworpen, die in alle gevallen geldt, waar geene omstandig-
heden bijkomen, op welke de wet nog bijzondere straffen stelt.
In dit opzigt steunt de strafwetgeving op het nuttigheidsbeginsel,
en dit kan ook niet bevreemden; het materialismus der chinesche
wet veroorlooft niet, dat de zedelijke zijde der strafbare handeling
uitsluitend in aanmerking worde genomen; de wet bekümmert zieh
alleen om het positieve.
Waar het nuttigheidsbeginsel in eene wetgeving zigtbaar
is, kan men in het algemeen aannemen, dat de maatschappelijke
band kunstmatig is en niet op de wäre grondslagen rust, die tot
steun en behoud der nationaliteiten dienen. De ontzettende men-
schenmassa in China is, gelijk wij bij herhaling aanmerkten,
zonder godsdienstig geloof, zonder eigenlijke zedelijke opleiding en
geheel in de stoffelijke belangen verzonken; zij zou als natie niet
lang bestaan kunnen en spoedig verbrokkeld worden, indien men
in plaats van de eigenaardige wetgeving, waaronder zij leeft.eene
andere wilde invoeren, die alleen van de beginselen des regts en
onvoorwaardelijke geregtigheid uitging. Bij een volk van twijfelaars
en speculanten moet men den maatschappelijken band in de straf-
wet zoeken, niet in de zedelijke wet. Botting en bamboes geven
den eenigen waarborg voor pligtsvervulling. Deze laatste wäre niet te
verkrijgen, indien de met de toepassing der wetten belaste manda-
rijnen in de wet zelve niet de grootste speelruimte vonden. Daar-
uit laat zieh ook verklären, dat het strafwetboek zoo vele on-
bepaalde en niet duidelijk gestelde plaatsen heeft; want zeer
dikwijls geeft het noch bepaling noch omschrijving van eene misdaad,
of wel geschiedt dit slechts zeer gebrekkig en onnaauwkeu-
rig. De ambtenaar kan derhalve de wet naar goedvinden uitleg-
gen en toepassen, want zij is ongemeen rekkelijk; ja , het scliijnt