golie de tijding over, dat zij aan een paardenstaart gebonden en
z<5o dood gesleept zijn. Wat hiertoe aanleiding heeft gegeven, is
nog niet bekend.”
Dit berigt verwonderde ons natuurlijk zeer; docb wij waren
thans in de gelegenheid om bet in eigen persoon te weerleggen.
Den volgenden morgen werd eene plegtige zitting gehouden,
waarbij eenige booge mandarijnen en de ambtenaren, die ons uit
de provincie Kiang-si tot bier vergezeld hadden, tegenwoordig waren.
Onze reis was ten einde gebragt en wij wilden rekenscbap
afleggen. Onze dienaar Wei-schan moest bet geld medebrengen,
dat wij sedeyt ons vertrek uit Nan-tschang-foe bespaard hadden;
de boop was zoo groot, dat aller oogen vlamden. Wij zeiden:
„Hier is eene aanzienlijke som. Yolgens bevel van den stadhou-
der van Kiang-si bebben alle steden, die wij voorbij voeren, eene
cijns tot ons onderhoud moeten betalen. Ons geweten heeft ons
verboden, onnutte uitgaven te doen. Thans moet bet geld in
de banden van hem komen, die er regt op beeft. Komt bet u
toe 5 neemt het dan.” De ambtenaren van Canton verklaarden,
dat zij op bet geld boegenaamd geen aanspraak hadden. De man-
darijnen van ons geleide zeiden betzelfde en allen waren van ge-
voelen, dat bet geld ons toekwam. Wij zeiden nu: „De missionarissen
verlaten hun vaderland n ie t, om zieh in vreemde landen
te vemjken. Uwe regenng beeft ons uit Tbibet verbannen en
tegen onzen wil hierheen laten brengen; wij reisden op bare kosten.
Wij verlaten thans bet rijk, docb willen geen enkelen sapeke
meenemen. Wij schenken bet geld aan onzen dienaar. Heeft
iemand iets tegen ons voorstel in te brengen ?” — Allen gaven
hunne goedkeuring te kennen. Wei-schan nam het geld, trok
daarmee af e n heeft zieh sedert niet weer bij ons laten zien!
Op dat tijdstip was de keizerlijke commissaris Ky-yn viceko-
ning van de provincie Canton. Hij bood ons eene jonk aan,
ingeval wij nog denzelfden dag naar Macao wilden doorvaren. Wij
gaven nogtans den wenscb te kennen om nog vooreerst in Canton,
waar wij europesche vrienden hadden, te blijven, en dus bragt
men ons naar de hollandsche factorie. De beer van Bazel gaf een
bewijs van onze behouden aankomst, en hiermede was onze be-
trekking met het chinesche bestuur voor goed ten einde.
Twee dagen later omarmden wij onze broeders en oude vrienden
te Macao. Het was ons in den beginne, of wij na een langen
slaap uit een droom ontwaakten. Het kwam ons wondervreemd
voor, dat wij geen thibetaansche, mongoolsche en chinesche
gezigten meer om ons zagen, maar europesche menseben,
en dan boe vreemd en zoet klonk in ons oor weder de vader-
landscbe taall
Eene maand na onze aankomst te Macao ging de beer Gäbet
niettegenstaande zijne verzwakte gezondheid aan boord van een
naar Europa bestemd sebip. Hij wilde den ijver en de barmhar-
tigbeid der Catholieken voor de volken van Tartarije en Tbibet
gaande maken, voor welker heil hij gaame zijn leven gegeven
had. Wij zouden den vriend niet wederzien. Later ontving ik de
bedroevende tijding, dat deze onvermoeide en moedige geloofsbode
aan de kust van Brazilie bezweken was. Toen wij ons in de
sneeuwsteppen van Oostazie bevonden en ik mij beijverde om in
de verkleumde ledematen mijns vriends weder eenige levenswarmte
op te wekken, vermoedde ik weinig, dat God hem een graf aan
bet beete strand van Zuidamerika bestemd bad.
Ik zelf bleef geruimen tijd te Macao, sloeg toen andermaal
den weg naar Peking in en doorreisde China ten derden male.
In bet jaar 1838 had ik mij naar bet Hemelsche rijkingesebeept;
in 1852 zag ik mijn vaderland terug. Het was in Junij op den
H. Sacramentsdag. Marseüle bood een schouwspel aan, dat ik
nimmer zal vergeten. Mijn God, hoe seboon vond ik ons schoone
catbolieke Erankrijk en hoe de liefde en aanhankelijkbeid van zijn
volk zoo overwaardig! Eeuwig zij de Heer er voor geprezen, dat
mij het voorregt was gegund van onder vreemde volken eenig lij-
den te verduren, daar dit mij een gelnk beeft geschonken, dat
welligt geen ander menscb gevoelen en dat ik in woorden niet uit-
drukken kan.
BINDE.