blik te voren hebben uitgescholden en afgerost. Zulke overdrij-
vingen komen nogtans iu China niet voor; zij bestaan alleen
in de verbeelding der Europeanen. Wie de dingen zonder
vooroordeel aanziet, moet erkennen, dat hoffelijkheid een hoofd-
trek^ van het chinesche volkskarakter i s ; de zin daarvoor reikt
tot in de hoogste oudheid; de oude philosophen reeds prentten het
volk naauwgezette inachtneming der welvoegelijkheid in alle maat-
sehappelijke omstandigheden in. Confucius ziet in de ceremonien
het afbeeldsel der deugden; hij acht ze bestemd, om deze laatste
in stand te houden, in herinnering te brengen en ze in sommige
gevallen te vervangen. Soortgelijke beginsels prent de leermeester
zijnen kweekelingen van hunne vroegste jeugd ' af vast in , en
vandaar, dat men onder alle standen eene hoffelijkheid aan-
treft, die de grondslag der chinesche opvoeding is. Zelfs de
boeren in China verkeeren onderling op een zoo beleefden
voet, als in Europa onder de arbeidende klasse nergens voor-
komt.
In het officieel verkeer en bij feestelijke gelegenheden zijn de
Chinezen zeker stijf, gekunsteld en al te zeer slaven van de eti-
quette en het ceremonieel. Gedvvongen en gemaakt zijn verder het
huilen en krijten bij de lijkplegtigheden, de overdreven betuigingen
van genegenheid en hoogachting tegenover lieden, die men haat
of veracht; verder de dringende uitnoodigingen tot het middageten ,
die in geen geval mögen worden aangenomen. Dergelijke dingen
zijn stuitend en worden reeds door Confucius gegispt, die zegt,
dat men met al zulke ceremonien liever spaarzaam dan al te kwis-
tig moet omgaan, vooral als men er niets van meent. Zoo heerscht dan
zeker wel in het officieel verkeer veel buitensporigs en geveinsds; maar
in den dagelijkschen omgang merkt men daarentegen eene geheel
natuurlijke, ongedwongen fatsoenlijkheid op. Zoodra de Chinees
zijne satijnen laarsjes en zijn ambtskleeding heeft afgelegd, behoort
hij aan het gezelschap to e , stoort zieh aan geen etiquette meer
en neemt een lossen, ongemaakten toon aan. Goede vrienden
komen elkaar bezoeken, drinken heeten wijn en thee, rooken den
geurigen tabak van Leao-toeng, verteilen aneedotes, geven elkaar
raadsels en charades o p , en daarmee is ’t afgedaan.
De jonge Chinees moet in de eerste plaats de schriftteekens
leeren kennen; daarna moet hij zieh in de juiste uitspraak daarvan
oefenen en ze met het penseel naprenten. Om aan zijne hand
vastheid te geven, teekent hij eerst de verschillende lijnen en
trekken, waaruit eene letter is zamengesteld, en gaat dan lang-
zamerhand tot de ineer ingewikkelde figuren over. Zoodra hij
hieiin eenige vlugheid heeft verkregen, moet hij goede voorschrif-
ten copieren. De meester corrigeert met roode inkt. De Chinezen
hechten groote waarde aan fraai schrift en achten den naam van
„een fraai penseel te voeren,” gelijk zij zieh uitdrukken, geen
geringe onderscheiding. — Bij ’t leesonderrigt wordt de volgende
methode geb.ezigd. Het eerste waarop het aankomt is, dat de
leerling zieh eene goede zuivere uitspraak eigen make. In het
begin van het schooluur zegt de meester aan ieder in het bijzon-
der een zeker- aantal letters voor. De leerling gaat op zijne plaats
en herhaalt die n u , het ligehaam in eene aanhoudend schommelende
beweging houdende, met luider stemme. Men begrijpt wat ont-
zettend rumoer en alarm dat in zulk eene school doet ontstaan,
want ieder dreunt hardop zijne letters op, zonder zieh daarbij aan
zijn buurman te stören, die een niet minder schreeuwenden keel
opzet. De meester staat daarbij als een kapelmeester op zijn
post, luistert scherp toe en schreeuwt nu dezen, dan dien kant
uit, zoodra hij eene fout bespeurt, welke hij meent te moeten ver-
beteren. De jongen, die zijne les kent, gaat vervolgens bij den
meester, maakt eene diepe buiging, reikt zijn boek over, keert
zieh om en dreunt wat hij geleerd heeft op. Men noemt dat
pey-schoe, d. i. „het boek den rüg toekeeren.” De chinesche letters
zijn zoo dik en daardoor zoo ligt kenbaar, dat dit rüg toekeeren
noodig is , om aan de jonge guiten het inkijken te beletten.
Het eerste boek, dat men den discipel in handen geeft, is een
zeer ond en in hoog aanzien staand werkje, San-dse-Jcing of „het
heilige boek in trimeters. Het heet zoo, wijl het in kleine twee-
regelige versjes verdeeld is, waarvan ieder regel uit drie letters
of schriftteekens bestaat. De honderdachtenzeventig regels van
het San-dse-king geven eene soort van kortbegrip, in ’twelk
de kinderen een overzigt van de dingen vinden, waaruit de chinesche
wetenschap bestaat. Er is I daarin sprake van het wezen
der menschen, van de verschillende opvoedingsmethoden, van het
gewigt der maatschappelijke pligten, hun getal en hun ontstaan, van
de drie magten, van de vier jaargetijden, van de vijf hemelstreken,
de vijf elementen en de vijf hoofddeugden, van de zes graansoor-
ten, de zes klassen van huisdieren, de zeven heerschende harts-
togten, de acht muzieknoten, de negen graden van verwantschap en
de tien betrekkelijke pligten, van de academische Studien, de