gekomen zijn, die aau het Christendom herinneren. In vele pro-
vincien van China leven Mahomedanen; zij hebben hun Koran en
hunne moskeen. Zij hebben reeds meer dan eenmaal pogingen aan-
gewend om de Mandschoedynastie omver te werpen, hebben zieh
steeds met kracht legen de regering verzet, en men mag aanne-
men, dat zij zieh vervolgens aan de opstandelingen hebben aange-
sloten. Niet onwaarschijnlijk hebben velen hunner het tot een bevel-
hebberschap gebragt en invloed in den raad van den Tien-te ver-
kregen, en in dit geval ligt er niets bevreemdends in , dat men in
de oproepingen der rebellen het leerstuk van de eenheid Gods
nevens soms wonderlijk verdraaide voorstellingen uit den Bijbel
aantreft. Yoor het overige bezitten de Chinezen sinds lang eene
uitgelezen verzameling van boeken over de christelijke leer, die
het werk der oude missionarissen zijn en ook zelfs reeds uit een
zuiver letterkundig oogpunt door de Chinezen hoog geschat worden.
Deze werken zijn in grooten getale door al de provincien
verspreid, en natuurlijk komt dus de gedachte bij ons op, dat de
chinesche hervormers veeleer uit deze hun ligt toegankelijke bron
zullen geput hebben, dan uit de bijbels, welke de Methodisten
längs de zeekust uitdeelden.
Het door de regering der opstandelingen verkondigde nieuwe
geloof is nog donker, nevelachtig en onbestemd, schoon het stellig
zeker toch wel weder eene schrede voorwaarts op den weg
tot de waarheid zal leiden. Voor het oogenblik evenwel kan ik
in het hoofd der beweging niets anders zien dan eene soort van
chineschen Mahomed, die zijne magt door vuur en zwaard wil
grondvesten en zijnen aanhangers toeroept: Er is maar een God,
en Tien-te is de jongere broeder van Jezus Christus!
Wat zal er van die chinesche revolutie worden? Zal Tien-te
eene nieuwe dynastie grondvesten en eene godsvereering invoeren,
die meer naar de nieuwe begrippen gewijzigd is ? Of zal „ de zoon
des hemels,” d. i. de keizer, sterk genoeg zijn, om den opstand
te onderdrukken? In Europa weet men te weinig van de eigenlijke ge-
steldheid van zaken, om er tot een bepaald inzigt bevoegd te
zijn. Desniettemin verhelfen zieh stemmen, die ons zeggen : dat de
gansche chinesche staatsvorm hersteld en op den ouden voet te-
ruggebragt worden zal, zoodra de Mandschoedynastie maar eens
een einde heeft genomen. Wij zijn van een ander gevoelen. Een
chineesch systeem in tegenstelling tot een vermeend tartaarsch sys-
teem bestaat namelijk volstrekt niet. De Mandschoes zijn staatkundige
gebieders van China geworden; doch op den chineschen
geest hebben zij nooit invloed uitgeoefend. Op zijn hoogst konden
zij in de kleederdragt eenige veranderingen aanbrengen of
ook het volk dwingen, het hoofdhaar te laten afscheren en alleen
een staart te laten groeijen. Daarin bestaat heel het „tartaarsche
systeem.” Het chinesche volk heeft voor en na de verovering ge-
heel dezelfde staatsinrigtingen gehad en is aan zijne oude overle-
veringen getrouw gebleven. Nog meer; het heeft de Mandschoes,
het tartaarsche ras, als ’t wäre in zieh opgeslorpt en hun zijne be-
schaving, zijne zeden en gebruiken opgedrongen. Ja , zelfs de chinesche
taal is in de plaats der mandschoerische getreden. De
meeste en aanzienlijkste posten, met uitzondering van die bij het
leger en enkele hooge hofambten, worden door Chinezen bekleed.
De Mandschoes worden als ’t wäre tot nul voor het hen zoo on-
noemelijk ver te boven gaande cijfer van Chinezen. Zij bewaken de
o-renzen, houden de vestingen bezet en staan op post voor de
poorten van het keizerlijke paleis.
Het is ligt verklaarbaar, hoe de verovering der Mandschoes
in het „ chinesche systeem” geenerlei verandering te weeg bragt.
Ook de vele omwentelingen, waardoor China geschokt en beroerd
werd, hebben daarin niets veranderd; want in het chinesche ka-
rakter ligt eene buitengewone hoogachting, eene in zeker opzigt
godsdienstige vereering voor al, wat oud en van ouds herkomstig
is. Na elke omwenteling ging dit eigenaardig volk aan het
hersteilen van het o u d e .en verzamelde de overleveringen, om toch,
niet van de door de voorvaders ingevoerde gebruiken af te wijken.
Daarom is het „chinesche systeem” altijd gebleven gelijk het was,
en daaruit laat zieh ook verklären , hoe het volk sedert eeuwen sta-
tionair gebleven is en geen vorderingen heeft gemaakt. En om
die reden mag men er dan ook wel aan twijfelen, dat de tegen-
woordige revolutie het oude systeem wezenlijk veränderen zal.
Waarschijnlijk zal China ook voortaan geen Sympathien voor de
westersche volken hebben. Het is ook heden nog geenszins toegan-
kelijk, het is niet „geopend,” en bezwaarlijk hebben de zendelin-
gen er iets goeds te hopen. De Christenen nemen wel geen werk-
dadig deel aan de tegenwoordige crisis; zij zijn te verständig, om
eene politieke vaan te ontrollen, en ook zijn zij te zwak in ge-
tal, om eenigen invloed uit te oefenen; maar zij zijn, juist wijl
ze zieh onzijdig houden, bij beide volken verdacht geworden, en uit
dien hoofde Staat het te vreezen, dat de overwinnaar hen daar eens