„moeten de plaatselijke besturen zieh van hem meester maken en
„hem aan den consul zijner natie uitleveren, opdat die hem zijne
j>p6gten onder het oog brenge en hem kastijde. Men mag hem
„echter niet overijld tüchtigen of dooden. Daardoor zal Uwe
„Majesteit van Hare welwillendheid en genegenheid voor deugdzame
„menschen blijk geven- het kaf wordt niet met het koren vermengd,
„en Uwe goedertierenheid en geregtigheid zullen zieh in het schit-
„terendst licht vertoonen. Uwe Majesteit dus smeekende, alle Christe-
„n en , die zieh regtschapen en deugdzaam gedragen, van straffe en
„kastijding te verschoonen, vermeet ik mij, dit ootmoedig ver-
„zoek aan Uwe voeten te leggen, opdat Uwe verhevene goedheid er
„gehoor aan leene en er de uitvoering van gelaste.”
De toestemming des keizers volgde op den negentienden dag
der elfde maand in het vierentwintigste jaar van Tao-koeang (1844),
en een weinig later werd aan alle vicekoningen en aan de stadhou-
ders der provincien een besluit afgezonden, waarin de christelijke
godsdienst als prijzenswaardig geroemd en aan alle besturen verboden
werd, de chinesche Christenen in het vervolg om hun geloof te
vervolgen. Dit besluit verwekte natuurlijk onder Christenen en zen-
delingen groote blijdschap; zij geloofden, dat nu de lang gewenschte
tijd der gewetensvrijheid eindelijk was aangebroken en dat het Christendom
voortaan verbazend snelle vorderingen maken zou. De uit-
komst voldeed nogtans geenszins aan die verwachting. Het keizer-
lijk edict werd in de vijf havens bekend gemaakt en aangeplakt;
de heer de Lagrenee verlangde, dat overal in het rijk hetzelfde
zou geschieden. Zulks werd ook beloofd; doch er is nooit gevolg
aan gegeven. Intusschen werden toch afsehriften van het boven
meegedeelde verzoek van Ky-yn en van des keizers antwoord onder
alle Christengemeenten in het binnenland in groote menigte ver-
spreid. Desniettegenstaande werden vele Christenen door de over-
heden voor de regtbank getrokken en, als zij zieh op het keizerlijk
edict beriepen, onbarmhartig met stokslagen gekastijd *). Lagrenee
*) Het blijft opmerkelijk, dat alle religiepartijen voor zieh, hare leer
en hären cultus overal op eene vrijheid aanspraak maken, we l k e zij
z e l v e a a n a n d e r e n n i e t v e r l e e n e n . Zoo verlangen b. v. alle
christelijke gezindten in de nietchristelijke landen het regt om proselyten
te maken, terwijl zij zelve elkaar dit regt niet toekennen. Men denke
slechts aan het in den jongsten tijd in Ita lie , Bohemen, Pruissen, P o rtugal
en elders gebeurde. Men heeft alleen dan een reg t, om gelijkstel-
ling te verlangen, wanneer men die zelf even eerlijk en onbekrompen
had eene overeenkomst met een chineschen diplomaat gesloten; doch
de chinesche regering had geenszins eene verbindende verpligting
tegenover het fransche gouvernement aangegaan.
Twee dagen na de boven beschreven teregtzitting deelde
de prefect van den Bloemtuin ons mede, dat geen tweede verhoor
zou plaats vinden, wijl men zieh reeds toereikend achtte ingelicht.
Evenwel zouden wij denkelijk voor den vicekoning geroepen worden,
om te vernemen, wat over ons besloten was. Wij hadden vervolgens
eene lange woordenwisseling over het ceremonieel, daar ons besluit
vaststond om niet te knielen. Op zichzelf was dit eene zaak
van weinig belang , daar het hierbij alleen op eene geheel uiter-
lijke beleefdheidsbetooning aankwam; doch wij mogten er niet toe
overgaan, wijl wij alsdan voor iedereen hadden moeten knielen,
wien zijn rang regt gaf om zulk eene pligtpleging te eischen.
In het eind verkregen wij, dat wij als Europeers ons aan de
europesche vormen mogten houden. Tegen den middag versehenen
dragers met twee palankijnen, en nu werden wij, omstuwd door
een schitterend geleide, naar het paleis van den zeer doorluchti-
gen Pao-hing, vicekoning van de provincie Sse-tschoeen, gebragt.
Zijn tribunaal was een gebouw als de overige en had uiterlijk
niets, waardoor het zieh bijzonder onderscheidde.
verleent, en kan voegzaam alleen dan zalvingsvolle taal voeren, als men
zelf van allen stoffelijken dwang afstand doet en alleen van de magt ge-
bruik maakt, die in de waarheid ligt. Waar echter zou dit wel het ge-
val zijn ? De heer Huc beklaagt zieh herhaaldeiijk over het gedrag der
chinesche regering, die vroeger een aantal missionarissen ter dood lie t
brengen. Ook wij beklagen die Europeers; doch zij kenden de chinesche
wetten, zij wisten, dat h u n ' het indringep in het rijk des middens op
doodstraf uitdrukkelijk verboden was. Zij moesten alzoo op die doodstraf
zijn voorbereid, als zij zieh het land in waagden en des keizers wet ver-
smaadden. Hoe lang is het dan wel geleden, dat Christenen andersdenkende
Christenen op de houtmijt verbrandden ? En wat zou men zeggen,
als de beheerscher van het rijk der bloem van het midden bij ons volle
vrijheid voor eene boeddhistische propaganda eischte? Hoe vermetel de
christelijke bekeerlingen tegen de in China erkende godsdienst optreden,
verhaalt Huc in zijn eerste hoofdstuk zelf, waar hij dien jongen Christen
in het bonzenklooster van Tsching-toe-foe schildert. De heeren Huc en
Gäbet zijn overal in Oostazie met zoo veel zachtheid, zoo liefderijk en
voorkomend ontvangen geworden, als zij als moedwillige overtreders der
wet bezwaarlijk verwachten mogten. Welk onthaal zou aan boeddhistische
Propagandisten in de meeste landen van Europa te beurt gevallen
zijn ? A,