ACHTSTE HOOFDSTUK.
Aanhomst te Pa-toeng, grensstad der provincie Hoe-pe. — Wetenschap-
pelijke examens. — Be chinesche candidaat. — Toestand der
geletterden. — Taal en letterhunde der CMnezen. — Bet he-
melsche rijk eene onmetelijke bibliotheel. — Vaart op de Blaauwe
Rimer. — Zoutdouane. — Ren mandarían als sluikhandelaar. —
Ontmoeting met den prefect van I-tschang-foe. — Twist met een
militairen mandarijn. — Tolstelsel in China. — I-toe-hien, eene
stad van de derde klasse. — Geographische hennis bij de Chinezen.
D e eerste grensstad in de provincie Hoe-pe was Pa-toeng, eene
kleine plaats, waar wij zeer goed ontvangen werden. De lieden van
ons gevolg waren thans als met handen omgekeerd; mandarijnen, Soldaten,
trawanten, kortom allen zonder uitzondering, hadden toon en
gedrag veranderd en gaven ons weder een voorbeeld van de on-
gemeene gedweeheid der Chinezen. Zij gedroegen zieh bijzonder
rüstig en uiterst bescheiden. Zij bevonden zieh nu immers in ze-
ker opzigt buitenslands, niet meer in hunne eigene provincie, en
hadden allen hoogmoed aan de andere zijde der grens achterge-
laten, om zieh niet bloot te geven. Zij maakten hun hart klein.
De vicekoning van Sse-tschoeen had ons gezegd, dat wij in
Hoe-pe bezwaarlijk goede gern een tehuizen zouden aantreffen. Te
Pa-toeng was een zoodanig niet voorhanden, en wij gingen dus
in het hao-pan, eene soort van academiegebouw. Een kao-pan,
d. i. tooneel der examens, is, even als het wen-tschang-koen of
paleis der wetenschappelijke bewerkingen, een gebouw, dat aan
het gild der geleerden toebehoort. Dat te Pa-toeng was zeer
net en had ruime, koele zalen. De examens waren er voor eenige
dagen afgeloopen, en wij vonden nog alle versieringen, waardoor
men die plegtigheid verhoogd had. ’s Avonds bezochten ons vele
geleerden, die ons voor de grootste helft zeer onbeduidend toe-
schenen.
De vereeniging der geleerden is in de elfde eeuw voor de chris-
telijke jaartelling opgerigt; maar de thans gebruikelijke examens,
waaraan zieh ieder onderwerpen moet, die als mandarijn in Staatsdienst
wil treden , dagteekenen eerst uit de achtste eeuw en hun
begin valt dus in den tijd van de dynastie der Tang. Yroeger
werden de ambtenaren door het volk benoemd; tegenwoordig is
het algemeene stemregt nog slechts in de gemeente behouden ge-
bleven. Deze benoemt hare hoofden, die in het zuiden ti-pao, in het
noorden sian-yo heeten. De wetenschappelijke examens zijn in ver-
val geraakt en ontaard, gelijk alles in China; zij hebben den ernst,
de waardigheid en de onpartijdigheid verloren, welke men in vroe-
ger tijden in hen roemde. De omkooping heeft in China niets ver-
schoond, en zieh ook tot de examinatoren even als tot de candidaten
uitgestrekt. De voorschriften zijn wel zeer streng; alle slinkscliheid
en bedrog moet onmogelijk gemaakt worden, opdat blijke, wat de
candidaat werkelijk geleerd heeft; doch het geld is magtiger dan
alle verboden en verordeningen. Wie rijk is kan gemakkelijk wegen
en middelen vinden om het onderwerp der verschillende opgaven
vooraf te weten te komen, en, wat het ergste is, de stemmen
der examinatoren zijn voor de meestbiedenden veil. Een student,
die niet vast in zijne schoenen meent te staan en zieh ook hei
programma niet tijdig weet te verschaffen, neemt den een of andei
armen geleerde in den arm, die dan tijdelijk zijn naam aanneemt,
zieh in zijne plaats laat examineren en hem de getuigschriften te huis
brengt. Dat alles heeft zoo goed als openlijk plaats, en de Chinezen
hebben voor den op zoodanige wijze gegradueerde den naam
van „baccalaureus of candidaat, die achter op het paard z it,”
„candidaat achterop den zadel” uitgedacht.
Men heeft eene groote menigte van zulke gegradueerden,
doch de minsten brengen het zoo ver, dat zij hooger graden erlangen
en daardoor tot de Staatsdienst bevoegd worden; want bij
zeer velen hapert het aan geld, aan kundigheden of aan die beide
vereischten tegelijk. Wie echter de hoogere graden erlangt, mag
zieh in het voor den Chinees zoo benijdenswaardig geluk verheugen
van een vergulden kogel op de muts te dragen. Deze lieden hebben
veel met bijeenkomsten, vergaderingen en openbare zittingen
op, waarbij zij door hunne aanmatiging zeer in het oog vallen.
Tot tijdverdrijf houden zij zieh ook wel met de literatuur bezig,
X. 11