dan weder veroorloofd, en de geschiedschrijvers drukken zieh daar
dan op eene wijze over uit, waaruit men bijna opmaken zoude,
dat de plant toen eerst bekend werd. Het blijft nogtans onbe-
twistbaar, dat de Chinezen de wijndruif lang voor Christus ge-
kend hebben. In de jaarboeken worden verschillende soorten van
druiven vermeld, die uit Samarkand, Perzie, Thibet, Toerfan,
Hami en andere landen, waarmede China in aanraking stond, zijn
ingevoerd. Ook heden bezit China vele kostelijke druivesooiten 5
de drie eerste keizers uit de Mandschoedynastie hebben vele soorten
van buitenlands laten komen en zieh daarop beroemd. Even-
wel wordt door de Chinezen onzer dagen de wijnteelt niet op
groote schaal gedreven; ook bereiden zij geen wijn uit de druiven,
maar gebruiken die versch of gedroogd. Naar hun eigen
zeggen hebben zij de akkers meer noodig tot het verbouwen van
broodvruehten; maar toch bereiden zij geestrijke dranken in me-
nigte uit graan, het meest uit rijs t, en deze rijstewijn, of, wil
men rijstebier, heeft een zeer aangenamen smaak, vooral die uit
Schao-hing in de provincie Tsche-kiang komt. Hij is menigmaal
zoo uitmuntend, dat een engelsch wijnkenner, wien wij eenige
flesschen daarvan voorzetten, hem voor een beroemd spaansch ge-
was hield. De gewone rijstewijn is trouwens niet zeer aangenaam
en werkt sterk op het hoofd, hoewel hij juist zoo veel alcohol
niet bevat. De Chinezen kenden de bereiding er van althans
tweeduizend jaren voor Christus. Om de gisting te bewerken bedienen
zij zieh van eene gist, die zij moeder van den wijn
noemen. Deze giststof wordt uit goed tarwemeel bereid, waaraan
men de zemelen heeft gelaten. Het meel wordt met water aange-
mengd en gekneed tot het een vaster deeg is dan dat, waarvan
men brood bakt; men legt dit dan in houten troggen en geeft
er den vorm van baksteenen aan. Elk stuk weegt van vier tot
vijf pond. Men droogt ze op planken in een vertrek, waartoe
de buitenlucht geen toegang heeft. De gisting heeft plaats gehad
als zulk een deegklomp of steen door en door eene roodachtige
kleur heeft aangenomen. Naderhand droogt men ze in de open
lucht en vervolgens komen zij in den handel. Zij worden hoe
ouder des te beter, en zelfs de mijt doet er geen kwaad aan ; men
zoekt hen echter tegen deze diertjes te beschütten en pakt ze daartoe
in aromatische kruiden. De toebereiding dezer gist moet met
groote zorg geschieden, wijl de deugd van den drank daarvan
afhangt. In het noorden van China neemt men in plaats van
tarwe- ook wel gerstemeel of dat van haver, gierst of rogge,want
de „moeder van den wijn” is eenvoudig tot gisting gebragt, zuur
geworden en vervolgens gedroogd graanmeel, waartusschen men
ook wel meel van boonen en erwten, gestampte kruiden, aman-
dels, boomschors en gedroogde vruchten mengt; kortom, men
heeft in verschillende streken verschillende recepten.
Korenbrandewijn is in China niet zoo lang bekend als drui-
venwijn; het gebruik er van reikt niet verder dan tot de mongool-
sche dynastie der Tuen, d. i. tot het laatst der dertiende eeuw.
E r wordt berigt, dat de eerste, die brandewijn maakte, geene andere
bedoeling h ad , dan ouden wijn te verbeteren, dien hij daar-
toe overhaalde. Hij was zeer verrast, toen hij op die wijze brandewijn
verkreeg. Langen tijd bereidde men dezen alleen uit wijn,
en eerst het toeval leerde den Chinezen, dat men hem ook uit graan
trekken kon. Een boer uit de provincie Schan-tong bevond, dat
de gierst, welke men niet omgeroerd had, in plaats van in gisting
te geräken, muf en schimmelig geworden was. Daar hij nu geen
„wijn” daaruit kon bereiden, zocht hij er brandewijn uit te sto-
ken, en dit gelukte hem. In het noorden stookt men veel brandewijn
uit de groote gierstsoort (Holcus sorglum) en heeft men
vele branderijen. Zij halen den brandewijn meermalen over, en hij
wordt zeer sterk. Evenwel behoudt hij steeds een onaangenamen
smaak, dien men anders ligt verdrijven kon door er eenigen tijd
vruchten of kruiderijen in te leggen; doch de Chinezen geyen daar
zoo veel niet om. Zij drinken den brandewijn hartstogtelijk gaar-
ne, en wel altijd warm, ja heet zelfs. In de herbergen Staat een
met brandewijn gevulde kom op tafel en daarnaast een kleine
drievoet met in het midden een porseieinen beker. Voor den
maaltijd wordt in dien beker brandewijn gegoten en aangestoken;
men zet de kom daarop, en nu kan ieder onder tafel zoo vaak
hij verkiest zijn borrel warm gebruiken. Op dezen afschuwelijken
drank zijn de Chinezen bijzonder gesteld, vooral in het noorden,
waar zij hem als water drinken. Zeer velen rigten zieh daardoor
te gronde, gelijk anderen door het spei. Alleen of in gezelschap
drinken zij over dag en dikwijls ook ’s nachts slok op slok, tot
zij zoo ver zijn, dat zij de hand niet meer naar den mond b in nen
brengen. Men begrijpt, wat uit een huisvader worden moet,
die zieh zoo aan den drank heeft verslaafd. De branderijen ge-
ven een vol jaar crediet, en de drinkers zijn dus aan eene on-
uitputtelijke bron, tot in de laatste maand betaling wordt gevor